1.4 alles duurder (deel 1)

Welkom bij Economie
* Spullen op tafel


1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom bij Economie
* Spullen op tafel


Slide 1 - Slide

To do:
- Herhaling vorige les
- Paragraaf 1.4 uitleg
- Opgaven maken
- huiswerk bespreken

Slide 2 - Slide

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 3 - Quiz

Wat voor soort inkomen wordt afgebeeld?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit natura

Slide 4 - Quiz

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgave
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 5 - Quiz

Wat voor soort inkomen wordt afgebeeld?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit natura

Slide 6 - Quiz

Robin spaart een jaar lang elke week €10.
bereken hoeveel Robin per maand spaart.
A
43,33
B
34,33
C
40
D
40,33

Slide 7 - Quiz

Je wil over een half jaar een hoverboard van 120 euro kopen. Hoeveel moet je elke maand reserveren?
A
120:12 = 12 euro
B
120:3 = 40 euro
C
120:6 = 24 euro
D
120:6 = 20 euro

Slide 8 - Quiz

Paragraaf 1.4; Alles wordt duurder
doelen:
je kunt veranderingen berekenen in procenten
Wat is koopkracht en waardoor verandert koopkracht
Wat is inflatie en wat zijn de gevolgen

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Paragraaf 1.4; Alles wordt duurder
Waaraan merk jij dat alles duurder wordt?

Slide 11 - Slide

Procentuele veranderingen


(nieuw - oud) / oud * 100 = procentuele verandering

Bijvoorbeeld:
loon 2020: 1560 (oud)
loon 2021: 1565  (nieuw)

Wat is de procentuele verandering?

Slide 12 - Slide

Procentuele veranderingen


(nieuw - oud) / oud * 100 = procentuele verandering

Bijvoorbeeld:
loon 2020: 1560 (oud)
loon 2021: 1565  (nieuw)

(1565 - 1560) / 1560 * 100 = 

Slide 13 - Slide

Koopkracht en inflatie
De hoeveelheid producten die je kunt kopen, noem je koopkracht
Deze hangt af van:
* Het inkomen
*prijzen  en/of prijsstijgingen


Inflatie=  algemene stijging van de prijzen. 
deflatie = algemene prijsdaling. 

Slide 14 - Slide

Welk gevolg heeft inflatie voor je koopkracht?

Slide 15 - Open question

Koopkracht
Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, daalt je koopkracht.

Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, stijgt je koopkracht.

Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.

Slide 16 - Slide

Koopkracht

Slide 17 - Slide

Opdrachten van 1.4 maken
Paragraaf 1.4: opgave 1 t/m 8 maken

Klaar? door met opgave 11 t/m 14 op pagina 33

Klaar? door met herhalingsopdracht  21 t/m 25 op pagina 29 

Slide 18 - Slide

Huiswerk
Bespreken huiswerk vorige les

Slide 19 - Slide

Paragraaf 1.4; Alles wordt duurder
doelen:
je kunt veranderingen berekenen in procenten
Wat is koopkracht en waardoor verandert koopkracht
Wat is inflatie en wat zijn de gevolgen

Slide 20 - Slide

Formule indexcijfer
Het basisjaar heeft het indexcijfer 100.

Formule indexcijfer: 
(nieuw getal : getal basisjaar) × 100 = indexcijfer.

Een indexcijfer rond je meestal af op een heel getal.
stel uitkomst 106: tov basisjaar is iets met 6% gestegen

Slide 21 - Slide

Opdrachten van 1.4 maken
Paragraaf 1.4; opdracht 35 tot en met 46


Klaar? Samenvattingen maken van 1.1 + 1.2 + 1.3 + 1.4 (gele blokken)
Klaar? Oefenopgaven bladzijde 28 tot en met 31

Slide 22 - Slide

Evaluatie 1.4; Alles wordt duurder
Wat is koopkracht?
Waar hangt de koopkracht vanaf?
Wat is inflatie?
Wat is het gevolg van inflatie?
Hoe breken je een indexcijfer?

Slide 23 - Slide