(om) te

(om) te
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

(om) te

Slide 1 - Slide

(om) te gebruik je vaak bij een tweede werkwoord

Slide 2 - Slide

Er zijn 4 mogelijkheden
1. Geen om te 
2. om te ('om' is verplicht)
3. te ('om' is verboden)
4. om te ('om' is optioneel) 

Slide 3 - Slide

1. geen om te
a. Modale werkwoorden: willen, zullen, mogen, kunnen en moeten

b. blijven, gaan, zien, horen, voelen, vinden

Slide 4 - Slide

Maak een zin met 'kunnen' en een tweede werkwoord.

Slide 5 - Open question

Maak een zin met 'blijven' en een tweede werkwoord

Slide 6 - Open question

2. om te ('om' is verplicht) 
a. Als je meer informatie geeft over een adjectief
- Ik vind het leuk om te koken.
- Deze bloemen zijn mooi om neer te zetten.
- Het is moeilijk om een nieuwe taal te leren.


Slide 7 - Slide

Maak de zin af:
De meeste kinderen vinden het leuk ...

Slide 8 - Open question

2. om te ('om' is verplicht) 
b. Als je een doel beschrijft
- Ik ga vroeg naar bed om goed uit te rusten.
- Hij gebruikt een bezem om het huis te vegen.
- Ze heeft uren gepraat om haar baas te overtuigen.

Slide 9 - Slide

Waarom ben je naar Nederland gekomen?

Slide 10 - Open question

3. te ('om' is verboden)
a. Voor de duratief met ‘te’ (met de werkwoorden staan, liggen, lopen, zitten en hangen)
- Zij zit te computeren.
- Hij loopt te zingen.
- De buren staan ruzie te maken.
- De jongen ligt te gamen.
- Ze hangen elk weekend te niksen.

Slide 11 - Slide

Wat zit je te doen?

Slide 12 - Open question

3. te ('om' is verboden)
b. In combinatie met de voorzetsels door, zonder, na, alvorens en in plaats van
- Ze haalde het diploma door hard te studeren.
- Hij liep de straat op zonder uit te kijken.
- Na jaren samengewoond te hebben, zijn ze eindelijk getrouwd.

Slide 13 - Slide

Maak de zin af:
Hij ging weg zonder ...

Slide 14 - Open question

3. te ('om' is verboden)
c. Bij een aantal vaste werkwoorden:
De meest voorkomende zijn beweren*, blijken*, denken*, durven, hopen*, hoeven, lijken*, menen*, schijnen* en wensen*
- Hij beweert de dief gezien te hebben.
- Ze dacht het antwoord te weten.
- Je hoeft deze opdracht niet te maken.
- Onze nieuwe buren blijken uit Australië te komen.

Slide 15 - Slide

Gisteren zag een oud-collega. Hij blijkt ...

Slide 16 - Open question

4. (om) te ('om' is optioneel)
a. Bij een aantal vaste werkwoorden
De meest voorkomende zijn streven*, verlangen*, bevelen*, dwingen, proberen, verbieden*, verzoeken*, vragen*, aanmoedigen, beloven*, opdragen*
- Ik streef ernaar (om) de opdracht volgende week klaar te hebben.
- De baas wilde zijn werknemers dwingen (om) langer te werken.

Slide 17 - Slide

Ze was haar portemonnee vergeten, dus ze probeerde ...

Slide 18 - Open question