This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 70 min
Items in this lesson
1.3 + 1.4
Cellen (plant+dier) en organellen
Slide 1 - Slide
Het huiswerk was: Leren paragraaf 1.1 en 1.2 Lezen paragraaf 1.3 en 1.4 Maken t/m opdracht 21 (keuze) Welke opdrachten moeten er besproken worden?
Slide 2 - Open question
Onder welk organisatieniveau valt DNA?
A
Orgaan
B
Levensgemeenschap
C
Cel
D
Molecuul
Slide 3 - Quiz
Noem een voorbeeld van een ecosysteem.
Slide 4 - Open question
De vorm van een pinguinvleugel past bij de functie ervan. Wat is de functie van een pinguinvleugel?
A
De vleugelvorm voorkomt afkoeling in ijskoud water.
B
Door de vleugelvorm kan de pinguin beter zwemmen.
C
Door de vleugelvorm kan de pinguin beter uit het water terug op het ijs komen.
D
Door de vleugelvorm kan de pinguin beter vis vangen.
Slide 5 - Quiz
Thema 1
1.1 Wat is biologie?
1.2 Organen, weefsels en cellen
1.3 Plantaardige en dierlijke cellen
1.4 Celorganellen
1.5 Transport door membranen
1.6 Natuurwetenschappelijk onderzoek
Slide 6 - Slide
Dit is een...
A
Dwarsdoorsnede
B
Lengtedoorsnede
C
Buitenaanzicht
D
Diagonaal
Slide 7 - Quiz
Dit is een ...
A
Dwarsdoorsnede
B
Lengtedoorsnede
C
Buitenaanzicht
D
Diagonaal
Slide 8 - Quiz
Lesdoelen
Je kunt delen van dierlijke cellen en van plantaardige cellen herkennen en de functies ervan benoemen.
Je kunt delen van dierlijke cellen en van plantaardige cellen herkennen en de functies ervan benoemen.
Je kunt een cel beschrijven als zelfstandig functionerende biologische eenheid.
Je kent de verschillende celorganellen en hun functies
Slide 9 - Slide
Plantaardige en dierlijke cellen
Teken eens uit je hoofd een plantaardige cel en een dierlijke cel.
Benoem de verschillende organellen van deze cellen.
Vergelijk je tekening met je buur.
Slide 10 - Slide
Bekijk BINAS tabel 79B en 79C
Vergelijk de BINAS tabellen met jullie tekeningen.
Wat zijn de meest opvallende overeenkomsten?
Wat zijn de meest opvallende verschillen?
Slide 11 - Slide
Plastiden
Bladgroenkorrels (fotosynthese)
Kleurstofkorrels (aantrekkelijk/rijp)
Zetmeelkorrels (opslag)
Slide 12 - Slide
Aan het werk!
Wat: Basisstof 3 van thema 1
Opdrachten 22 t/m 29
Hoe: Alleen of in tweetallen (fluisteren)
Klaar: Bekijk je opdrachten en evalueer deze. Maak de test jezelf.
Uitkomst: Basisstof 3 is af
timer
10:00
Slide 13 - Slide
Basisstof 1.4 Celorganellen
Slide 14 - Slide
Celkern
In het kernplasma ligt het DNA.
DNA ligt opgerold in de vorm van chromosomen
Kernlichaampje:
Vormt ribosomen
Kernporiën:
Maakt transport naar cytoplasma mogelijk
Slide 15 - Slide
Endoplasmatisch reticulum
Functie: Plek voor het maken van eiwitten en transport naar het golgi systeem
De membranen vormen blaasjes. Kleine stukjes kunnen zich afsnoeren, exocytose, en zich verplaatsen door het cytoplasma
Slide 16 - Slide
Endoplasmatisch reticulum
Ligt om de celkern heen
Bestaat uit lagen membranen
Ruw ER:
Bevat ribosomen (maken eiwitten)
Glad ER:
Bevat geen ribosomen
Slide 17 - Slide
Golgisysteem
Afmaken eiwitten, tot de definitieve vorm.
Afsnoeren van de eiwitblaasjes is exocytose.
Doorsturen voor secretie.
Maken van lysosomen.
Slide 18 - Slide
Lysosomen
Lysosomen zijn bepaalde blaasjes van het golgi-systeem
Lysosomen bevatten enzymen die grote moleculen zoals vetten en koolhydraten kunnen afbreken (en ook bacteriën en virussen)
Slide 19 - Slide
Lysosomen
Soms lekken lysosomen, hierdoor sterft een groot gedeelte van de cel inhoud
Als een cel moet worden vernietigd, dan knappen de lysosomen open. Dit proces heet apoptose (= geprogrammeerde zelfdoding)
Slide 20 - Slide
Mitochondriën
Dubbel membraan
Verbranden van voedingsstoffen naar ATP.
ATP = molecuul met erin opgeslagen energie
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Bewijzen voor de endosymbiosetheorie
Mitochondriën en chloroplasten hebben eigen DNA.
Mitochondriën en chloroplasten hebben twee membranen, een binnen- en een buitenmembraan.
Mitochondriën en chloroplasten kunnen zichzelf vermenigvuldigen in de cel.
Slide 23 - Slide
Celmembraan
Celmembraan
Transporteiwit
Fosfolipiden
Receptoren
Slide 24 - Slide
Celmembraan
Slide 25 - Slide
Celmembraan
Het celmembraan is semipermeabel:
sommige stoffen kunnen er wel doorheen en andere niet.
Slide 26 - Slide
Een wortel is oranje. De delen die boven de grond uitkomen zijn groen. Hierbij gaat de ene soort korrel (A) over in een andere soort korrel (B). Welke korrel is A en welke is B?
A
A: Chromoplast
B: Leukoplast
B
A: Leukoplast
B: Chloroplast
C
A: Chloroplast
B: Chromoplast
D
A: Chromoplast
B: Chloroplast
Slide 27 - Quiz
Met welk instrument bekijk je cellen (op school)?
A
Elektronenmicroscoop
B
Lichtmicroscoop
C
Telescoop
D
Stethoscoop
Slide 28 - Quiz
In welke celorganellen vind verbranding plaats?
A
celkern
B
mitochondriën
C
celwand
D
bladgroenkorrels
Slide 29 - Quiz
Deze celorganellen slaan energie uit zonlicht op in glucose:
A
mitochondrien
B
celbatterijen
C
bladgroenkorrels
D
celkernen
Slide 30 - Quiz
Welke celorganellen helpen bij het maken van eiwitten?
A
Celkern
B
Bladgroenkorrels
C
Vacuole
D
Ribosomen
Slide 31 - Quiz
Leg in eigen woorden het verschil tussen endocytose en exocytose uit.
Slide 32 - Open question
Leerdoel 2: je weet dat een cel (dier/plant) celorganellen heeft, je weet welke en wat hun functies zijn
A
doel behaald
B
doel niet behaald, meer oefening nodig
C
doel nog niet behaald, nog uitleg nodig
Slide 33 - Quiz
Aan de slag
Maak van §1.3 opdracht 26 t/m 29 + kies uit 23 t/m 25 of 30 t/m 32