6. Je benoemt en herkent de functies van de onderdelen van een menselijke en dierlijke cel
7. Je benoemt en herkent de functies van de onderdelen van een plantaardige cel
8. Je benoemt op celniveau de eigenschappen van planten, dieren, schimmels en bacteriën
Cytoplasma, Grondplasma, Celkern, Kernlichaampje, Kernporie, DNA-moleculen, Eukaryoten, Ribosoom, (ruw) Endoplasmatisch reticulum (ER), Transportblaasje, Golgisysteem, Mitochondrium, Lysosoom, Cytoskelet, Structuureiwitten, Centriolen, Celwand, Vacuole, Chloroplasten, Chromoplasten, Amyloplasten, Plastiden, Bacterie, Prokaryoten, Plasmiden, Cirkelvormig Chromosoom, Kapsel, Flagellen.