Spelling H5

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

timer
15:00

Slide 2 - Slide

Spelling H5
Lastige leestekens

Komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma

Slide 3 - Slide

Spelling H5 - lastige leestekens
Leestekens helpen bij het lezen van een tekst. Wanneer gebruik je leestekens?

Komma: geeft een rust in de zin aan.
  • voor of na een aanspreking: Maud, wil je mij de boter aangeven?
  • tussen de delen van een opsomming: Morgen ga ik fietsen, wandelen en zwemmen.
  • tussen twee persoonsvormen: Omdat de kraan al een tijdje lekt, heb ik de loodgieter gebeld.
  • tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn: Joppe gaat naar Frankrijk op vakantie, omdat hij van het weer houdt.
  • voor en achter een bijstelling: Pablo Picasso, de beroemde schilder overleed in 1973. 

Slide 4 - Slide

Spelling H5 - lastige leestekens
Dubbele punt: kondigt iets aan.
  • een citaat (directe rede): De jongen vroeg: 'Waar is het zwembad?'
  • een gedachte: Toen Lara naar buiten keek, dacht ze: ik wacht wel tot de bui over is.
  • een opsomming: Alinda leest van alles: romans, thrillers en stripboeken.
  • een uitleg of toelichting: Helaas gaat de picknick morgen niet door: het wordt slecht weer. 

Puntkomma: 
  • tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen: Sep heeft een bijbaantje in het zwembad; hij wil later badmeester worden.
  • de afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan. Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt. 
                     De opdracht is als volgt:
                         - kies een boek;
                         - schrijf een samenvatting;
                         - presenteer de samenvatting. 

Slide 5 - Slide

Spelling H5 - lastige leestekens
Aanhalingstekens:
  • bij citaten:
              'Ik kan vanavond niet mee', zei Anton. 'Ik moet werken.'
              'Als je meedoet met het toernooi,' vertelde Colin, 'moet je je wel opgeven.'
              'Fiets jij mee?', vroeg Dieke aan Cas. 
  • als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Het woord 'ijs' doet me aan de zomer denken.
  • als het woord op een speciale manier gebruikt wordt: De agent zei dat hij die 'lieve jongen' wel zou inrekenen. 


Slide 6 - Slide

Opdracht 1
De volgende zinnen bevatten verschillende leestekens. Leg van elk leesteken uit waarom het daar gebruikt is.
Voorbeeld: 'Lotte, kom je straks ook naar het sportveld?' vroeg Marieke. 

Slide 7 - Slide

Opdracht 1
De volgende zinnen bevatten verschillende leestekens. Leg van elk leesteken uit waarom het daar gebruikt is.
Voorbeeld: 'Lotte, kom je straks ook naar het sportveld?' vroeg Marieke. 

' - geeft het begin van een citaat aan;
, - staat na een aanspreking (Lotte);
? - sluit een vraag af;
' - sluit een citaat af; 
. - sluit de zin af.

Slide 8 - Slide


yoran wil jij de familie de groot een handje helpen als wij met vakantie in de zwitserse alpen zijn vroeg 

Slide 9 - Open question


als je meedoet met het toernooi vertelde colin moet je je wel opgeven

Slide 10 - Open question

Wat is het betekenisverschil tussen de zinnen
1a Naar buiten gaan met dit weer is echt een goed idee!
1b Naar buiten gaan met dit weer is echt een ‘goed’ idee!
Maak twee verschillende zinnen door de leestekens op een andere manier te gebruiken.
2a Onno zei Danine heeft afgezegd voor vanavond.
2b Onno zei Danine heeft afgezegd voor vanavond.
Wat is het betekenisverschil tussen de zinnen
3a Hij zat op haar, schoot en rustte uit.
3b Hij zat op haar schoot en rustte uit.
Maak twee verschillende zinnen door de leestekens op een andere manier te gebruiken
4a Onze trainer zei Jan is uiterst traag van begrip.
4b Onze trainer zei Jan is uiterst traag van begrip.

Slide 11 - Slide

Nu
Spelling leestekens

havo: 1, 2, 2, 2, 3, 5, 6, 9

vwo: 1, 2, 3, 4, 6, 8, 9, 12, 13

Slide 12 - Slide