Unité 2 - herhaling

Unité  -Mon collège
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Unité  -Mon collège

Slide 1 - Slide

Je vais me présenter...
Je m'appelle Marieke de Boer
J'ai 42 ans.
J'habite à Nijmegen.

Et toi? Comment tu t'appelles? 
Je m'appelle... 

Slide 2 - Slide

Tegenwoordige tijd: (Présent)    
jouer (spelen)   stam = jou (hele ww -er)

je jou e
tu jou es
il jou e
nous jou ons
vous  jou ez
ils jou ent


Slide 3 - Slide

werkwoorden op - er
Elles ... (danser)
A
danse
B
danses
C
dansez
D
dansent

Slide 4 - Quiz

werkwoorden op - er
Nous ... (parler)
A
parles
B
parlez
C
parlons
D
parle

Slide 5 - Quiz

werkwoorden op - er
Je ... (danser)
A
danse
B
danses
C
dansez
D
dansent

Slide 6 - Quiz

Avoir = hebben
Frans
Nederlands
j'ai
ik heb
tu as
jij hebt
il / elle / on a
hij / zij / men heeft
nous avons
wij hebben
vous avez
u heeft / jullie hebben
ils / elles ont
zij hebben

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Welke vervoegingen horen bij être en welke bij avoir?
être
avoir
suis
avons
êtes
ont
sont
as
avez

Slide 9 - Drag question

Dans mon collège
il y a...

Slide 10 - Mind map

Dans mon collège
il n'y a pas de...

Slide 11 - Mind map

Let op!
Dans mon collège il y a une table.
Dans mon collège il n'y a pas de table.

Na een ontkenning komt de

Slide 12 - Slide

Aimer, adorer, détester, préférer 
Deze werkwoorden drukken gevoelens uit. 
  + Houden van = aimer
++ Dol zijn op = adorer
 -- Een hekel hebben aan = détester 
     Liever hebben = préférer


Slide 13 - Slide

Aimer, adorer, détester, préférer
Na aimer, adorer, détester, préférer --> le / la / l' / les 
In het Nederlands gebruik je géén lidwoord

J'aime le chocolat - Ik hou van chocolade

Marie déteste les devoirs - Marie heeft een hekel aan        huiswerk

Slide 14 - Slide

Maak een zin met
j'aime...

Slide 15 - Mind map

Maak een zin met
je déteste...

Slide 16 - Mind map

Les sports

Slide 17 - Slide

Niet alleen: faire + sport
Als je faire + sport gebruikt, dan komt daar nog iets tussen.
-> du, de la of de l' 

Als de sport mannelijk is gebruik je DU
Als de sport vrouwelijk is gebruik je DE LA
Als de sport met een klinker begint gebruik je DE L'

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Vertaal:
Quelle heure est-il?

Slide 20 - Open question

Vertaal:
Qu'est-ce que tu fais?

Slide 21 - Open question

Vertaal:
Je déteste les devoirs

Slide 22 - Open question

Vertaal:

Combien de fois par semaine tu as l'art?

Slide 23 - Open question

DES QUESTIONS ???


DES QUESTIONS???

Slide 24 - Slide

Bonne chance pour le test

Slide 25 - Slide