B&F: groep 6: Spelling/grammatica

Spelling grammatica
1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 6

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling grammatica

Slide 1 - Slide

Staat: het bord in het enkelvoud of meervoud?
De juf loopt naar het bord.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 2 - Quiz

Wat is het voegwoord in deze zin?
De man is blij als hij nu naar huis mag.
A
blij
B
mag
C
als
D
nu

Slide 3 - Quiz

Wat is het voorzetsel in deze zin?
Het nest is hoog in de boom.
A
hoog
B
boom
C
in
D
nest

Slide 4 - Quiz

Welk woordsoort is: antwoord in de zin.
Na de thee gaf zij haar antwoord.
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Quiz

Welke woordsoort is: Engelse in de zin.
Hij zag de Engelse vlag wapperen.
A
voorzetsel
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord

Slide 6 - Quiz

Welke woordsoort is: nadat in de zin?
Joop gaat naar huis, nadat hij gezwommen heeft.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
voegwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord in de zin?
Mama heeft mij geholpen met de les.
A
heeft
B
geholpen

Slide 8 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord in de zin?
Heb je het zelf getekend, of je vader?
A
heb
B
getekend

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin?
Op de berg loopt een berggeit in het gras..
A
op de berg
B
loopt
C
een berggeit
D
in het gras

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin?
Jan schopt tegen een steen in de tuin
A
Jan
B
schopt
C
tegen een steen
D
in de tuin

Slide 11 - Quiz

Welk zinsdeel is: lacht in de zin?
Laura lacht hard om de mop van haar zus.
A
persoonsvorm
B
onderwerp

Slide 12 - Quiz

Welk zinsdeel is: de zuster in de zin?
De zuster geeft de patiënt twee keer een spuit.
A
onderwerp
B
persoonsvorm

Slide 13 - Quiz

Goed gewerkt!

Slide 14 - Slide