Clase 2|miércoles

• Spaans
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 4

El garaje

La sala / el salón

El baño

La habitación/ el domitorio

La cocina

El comedor

Está al lado de

1. Het is tegenover...
2. Het is dichtbij...
3. Het is naast...
4. Het is voor...

Ga helemaal rechtdoor (jij)

1. sigues recto
2. sigue todo recto
3. sigues todo recto
4. sigue recto

¿qué ves?

¿En qué piso vives?

Hoe heet het huis?

1. Casa llamada
2. Casa Mallada

Hoeveel verdiepingen heeft het huis?

1. 3
2. 4
3. 2

Wat betekent "Arquitectura tradicional"?

1. Traditioneel architectuur
2. Gewone architectuur

Wat zie je op de eerste verdieping?

1. Sala
2. comedor
3. Gran balcón

Cuántos dormitorios/habitaciones hay?

1. 5
2. 2
3. 1
4. 4

Wat heb je op de eerste verdieping

Qué vez en la planta baja?

1. Cocina grande
2. Cocina pequena

Wat is een schoonsteen in het Spaans

1. Schonosteno
2. Chimenea
3. Chimichanga

Wat is Jardín?

1. tuin
2. garaje

Mi casa

1. Geef aan welke van de onderstaande beweringen klopt/kloppen.

• La cocina es luminosa.
  
• La casa tiene 3 dormitorios
• El dormitorio es pequeño.
  
• El jardín es grande.

2. ¿Dónde está la cocina?

3. Waar bevindt zich de garage?

Calle - straat

cuadras - blokken (block)

después - na

antes - voor

Al final de la calle - aan het eind van de straat

quizlet.com

3 situaciones

Welke route geeft de jongen? Noem de aanwijzingen in de juiste volgorde.