werkwoordspelling

werkwoordspelling
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

persoonsvorm
1) het werkwoord dat van tijd kan veranderen is de persoonsvorm
2) getalsproef: verander het onderwerp van getal en de pv verandert mee
3) vraagzin maken: maak een vraagzin en de pv komt vooraan

Slide 2 - Slide

persoonsvorm
Als je een persoonsvorm goed wilt spellen, dan heb je ook het onderwerp nodig. Het onderwerp vind je door te vragen: 
wie / wat + alle werkwoorden. 
Voorbeeldzin: Ik beantwoord die e-mails van haar lang niet altijd.

Slide 3 - Slide

sterke en zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank als je ze van tijd verandert. Bijvoorbeeld: Hij maakt de fiets. / Hij maakte de fiets.
Sterke werkwoorden veranderen wel van klank als je ze van tijd verandert. Bijvoorbeeld: Hij denkt na. / Hij dacht na. 
Hij loopt naar huis. / Hij liep naar huis. 
Sterke werkwoorden spel je zo simpel mogelijk. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord geeft aan dat een handeling aan de gang is (onvoltooid). Je herkent het onvoltooid deelwoord ook aan de spelling: hele ww + d.
1)Gezellig kletsend kwamen de leerlingen het lokaal binnen.
2) Het gestruikelde meisje zat huilend haar pijnlijke knie te bekijken.

Slide 8 - Slide

bijvoeglijk naamwoord
Let op: het gaat om de bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van een werkwoord. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Spel het bijvoeglijk naamwoord zo kort en eenvoudig mogelijk, dus let op uitspraakproblemen.

Slide 9 - Slide

bijvoeglijk naamwoord
verblinden: de verblinde automobilist
vergroten: de vergrote foto
pletten: de geplette slak
Let op: braden: de gebraden haan. Dit komt omdat voltooide deelwoorden die op -en eindigen ook -en krijgen als bn.

Slide 10 - Slide