toetsweek

toetsweek
1 / 39
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

toetsweek

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

trennbar

  • Het eerste deel van de samenstelling heeft een klemtoon.
  • anklagen- er klagt an - er klagte an- er hat angeklagt 
  • aanklagen - hij klaagt aan- hij klaagde aan - hij heeft aangeklaagd



nicht trennbar

  • Het eerste deel van de samenstelling heeft geen klemtoon.
  • überzeugen - er überzeugt - er überzeugte - er hat überzeugt 
  • overtuigen - hij overtuigt - hij overtuigde - hij heeft overtuigd 



Slide 3 - Slide

let op
Een verbinding van een scheidbaar werkwoord met zu wordt in het Duits altijd als één woord geschreven en niet met drie woorden, zoals in het Nederlands. 
anzuklagen, mitzunehmen --> aan te klagen , mee te nemen 

Slide 4 - Slide

let op
het voorvoegsel van een scheidbaar werkwoord staat in het Duits helemaal aan het eind van de zin
z.B. Ich gehe morgen mit meinen Freunden aus.

Ik ga morgen uit met mijn vrienden. 

Slide 5 - Slide

voltooid deelwoord

het voltooid deelwoord van nicht-trennbare Verben wordt gevormd zonder ge-

Slide 6 - Slide

voltooid deelwoord
bij het voltooid deelwoord van trennbare werkwoorden staat ge- na het voorvoegsel

Slide 7 - Slide

Anna / aufwachen / früh

Slide 8 - Open question

Anna/ anziehen / ihre Kleidung

Slide 9 - Open question

Stefan / vorbeikommen / morgens

Slide 10 - Open question

du / bestellen / eine Pizza/abends

Slide 11 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van aufmachen?

Slide 12 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van vergessen?

Slide 13 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van einpacken?

Slide 14 - Open question

maak de zin af in het Duits:
Ich frage ihn, sein Zimmer ...(aufräumen)

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Steigerungsstufen = 
trappen van vergelijking (Handbuch 36)

Positiv (P) = stellende trap
Komperativ (K) = vergrotende trap
Superlativ (S) = overtreffende trap

Slide 17 - Slide

Steigerungsstufen:
Basis

mooi - schön
mooier - schöner
mooist - schönst

Slide 18 - Slide

Pass auf!
- 1 lettergrepige woorden met o/a/u:
     dumm, dümmer, dümmst
-stam op d/t/sisklank:
     breit/breiter/breitest
-bijv. nw op -el/-er ner daarvoor tweeklank:
     sauer/saurer/sauerst

Slide 19 - Slide

Woorden van vergelijking (Handbuch 20)
als = wie
net zo groot als = (genau) so groß wie
even = gleich
wij zijn even groot = wir sind gleich groß
dan = als
groter dan jij = größer als  du

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Ich finde deinen Bruder .... .... (aardiger dan) meinen Bruder.
A
netter dann
B
nëtter dann
C
netter als
D
nëtter als

Slide 22 - Quiz

Wir sind ... .... .
A
eben groß
B
gleich groß
C
ebenso groß

Slide 23 - Quiz

Das ist ... ... Kind.
A
das wildste
B
das wildeste
C
das wildeteste
D
am wildsten

Slide 24 - Quiz

Er ist ... als ich.
A
sensibeler
B
mehr sensibel
C
sensibler

Slide 25 - Quiz

Reflexive Verben & Reflexivpronomen

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Weißt du es noch? 
timer
2:00

Slide 28 - Slide

Ich wasche .... die Hände mit Seife.
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 29 - Quiz

Wir sehen .... einen Film an.

Slide 30 - Open question

Franz hat ... heute Morgen geduscht.

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Grammatik: Präteritum und Partizip II - zwakke werkwoorden

Slide 34 - Slide

Grammatik: Präteritum und Partizip II - zwakke werkwoorden

Slide 35 - Slide

Grammatik: Präteritum und Partizip II - haben, sein, werden 

Slide 36 - Slide

Üben; ABCD
1 haben Wir OVT.......gestern keine Zeit.
2 arbeiten Mein Bruder............in einem Supermarkt
3 müssen meine Eltern...........zur Schule kommen.
4sein  Wie ......denn dein Urlaub ?
5 wissen Eva ......nicht die Antwort.
6 werden Wir ...... von ihm abgeholt.
7 regnen Es ..........den ganzen Tag.

Slide 37 - Slide

Antworten
wir hatten
arbeitete
mussten
war
wussten
wurden
regnete

Slide 38 - Slide

ovt=onvoltooid verledentijd
antworten   Peter …………………………. nicht auf unsere Frage.
 sein          Wie …………………………. denn deine Ferien?
 können Ich ………………………….dich leider nicht abholen.
 werden Er …………………………. von seinen Eltern abgeholt.
 wohnen   Sein Großvater ……………. in der Schweiz.

Slide 39 - Slide