4 havo SGDC les 12 23-24

1 / 14
next
Slide 1: Video
duitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Slide 2 - Slide

Was machen wir denn heute?
-  PO -> Habt ihr schon einen Partner/eine Partnerin?
- die Modalverben werden besprochen und geübt
- Hausaufgaben besprechen/korrigieren
- Hören üben (nächste Woche Hörtest)
- Fälle wiederholen
- Ihr macht selbständig Hausaufgaben für die nächste Stunde

Slide 3 - Slide

PO einen Werbefilm machen
In deze periode maken jullie in 2- of 3-tallen een reclamefilmpje. 
Je hebt hierbij 3 keuzes:
1. een promotiefilmpje voor NL vakantieland voor Duitse toeristen
2. een promotiefilmpje op locatie voor een stad hier in de buurt voor Duitse toeristen
3. een promotiefilmpje voor het kiezen van het vak Duits voor 3 havo leerlingen 


duur filmpje: 1 minuut voor 2-tal, 1,5 minuut voor 3-tal
voertaal:          Duits
wanneer:         maandag 29 jan. in Classroom inleveren
weging:           1x

Slide 4 - Slide

Schrijf eens op welke modale ww. je in het Duits weet
dürfen = mogen
können = kunnen
mögen = lusten/leuk vinden/ aardig vinden
wollen = willen
müssen = moeten (noodzaak)
sollen = moeten (bevel)
wissen = weten
möchten + zou graag willen

Slide 5 - Slide

Wist je nog, dat bij modale ww.
- de klinkers (behalve van sollen) in het enkelvoud  veranderen t.o.v. het hele ww.
            können  -> ich kann
            mögen  -> ich mag
            müssen -> ich muss
            wollen    -> ich will
            wissen   -> ich weiß
- de ich en er/sie/es-vorm hetzelfde is (ich kann - er kann)
- de voltooid deelwoord vormen allemaal op een -t eindigen

Slide 6 - Slide

Ich darf betekent:
A
ik wil
B
ik durf
C
ik mag

Slide 7 - Quiz

Er soll betekent:
A
hij moet
B
hij wil
C
hij zal

Slide 8 - Quiz

mögen betekent:
A
houden van
B
mogen
C
lusten
D
aardig vinden

Slide 9 - Quiz

Antworten Aufgabe 24 und 25
Antworten Aufgabe 43 und 44
43.
möchtest du und ich mag
44. 
a. er weiß                                      i. muss
b. will                                             j. darf
c. will
d. du musst
e. wissen
f. dürfen
g. weißt
h. willst

Slide 10 - Slide

Hören üben: Erste Hilfe! Kannst du Leben retten?
in Lessonup map: gekopieerde lessen

Slide 11 - Slide

 die Fälle (naamvallen) müssen wir auch mal wieder auffrischen
Füll aus: 
1.  Ich bin mit mein... Freundin und mein...
Hund (m) spazieren gegangen.
2. Kennst du dies... Schauspieler nicht?
3. Helga gibt ihr... Freund ein...  
Armbanduhr (v).

Slide 12 - Slide

Antworten "Fälle auffrischen"
1. Ich bin mit (voorzetsel met 3e naamval) meiner Freundin und meinem Hund (m) spazieren gegangen.
2. Kennst du diesen  Schauspieler (lijdend voorwerp = 4e naamval) nicht?
3. Helga gibt ihrem Freund (meew.vw = 3e naamval) eine  Armbanduhr (v) (lijdend vw. = 4e naamval).

Slide 13 - Slide

An die Arbeit!
An die Arbeit mit den Hausaufgaben -> 

machen: Auftrag 46 (luisteroef. online maken), 52, 56, 57, 58
lernen: Wörterlisten Seiten 104 und 105

Slide 14 - Slide