This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nederlands
4 februari 2021
Over taal blok 3
Slide 1 - Slide
Wat gaan we deze les doen?
Huiswerk nakijken
Uitleg verwijswoorden
Huiswerk maandag 8 februari
Slide 2 - Slide
Wat gaan we deze les doen?
Huiswerk nakijken
Uitleg verwijswoorden
Huiswerk maandag 8 februari
Je weet wat verwijswoorden zijn;
Je kunt aangeven waar verwijswoorden naar verwijzen.
Slide 3 - Slide
Huiswerk
Over taal blok 3
Opdracht 1, 2, 8 en 9
Slide 4 - Slide
Opdracht 1
Slide 5 - Slide
Opdracht 1
Bepalen -
Gezamenlijk -
Diverse -
Slide 6 - Slide
Opdracht 1
Bepalen - beslissen
Gezamenlijk - samen
Diverse - verschillende
Slide 7 - Slide
Opdracht 1
Bepalen - beslissen
Gezamenlijk - samen
Diverse - verschillende
Bereid zijn om -
Na verloop van tijd -
Grotendeels -
Slide 8 - Slide
Opdracht 1
Bepalen - beslissen
Gezamenlijk - samen
Diverse - verschillende
Bereid zijn om - wel willen doen
Na verloop van tijd - na een tijdje
Grotendeels - voor het grootste deel
Slide 9 - Slide
Opdracht 2
Slide 10 - Slide
Opdracht 2
1. Veroorzaakt -
2. Aanzienlijk -
3. De ontwikkeling -
4. Een verband -
5. Het resultaat -
Slide 11 - Slide
Opdracht 2
1. Veroorzaakt - heeft tot gevolg
2. Aanzienlijk -
3. De ontwikkeling -
4. Een verband -
5. Het resultaat -
Slide 12 - Slide
Opdracht 2
1. Veroorzaakt - heeft tot gevolg
2. Aanzienlijk - veel
3. De ontwikkeling -
4. Een verband -
5. Het resultaat -
Slide 13 - Slide
Opdracht 2
1. Veroorzaakt - heeft tot gevolg
2. Aanzienlijk - veel
3. De ontwikkeling - de langzame verandering
4. Een verband -
5. Het resultaat -
Slide 14 - Slide
Opdracht 2
1. Veroorzaakt - heeft tot gevolg
2. Aanzienlijk - veel
3. De ontwikkeling - de langzame verandering
4. Een verband - het heeft met elkaar te maken
5. Het resultaat -
Slide 15 - Slide
Opdracht 2
1. Veroorzaakt - heeft tot gevolg
2. Aanzienlijk - veel
3. De ontwikkeling - de langzame verandering
4. Een verband - het heeft met elkaar te maken
5. Het resultaat - hoe het is geworden
Slide 16 - Slide
Opdracht 8
Slide 17 - Slide
Opdracht 8
1. Blauwachtige
2. Mislukt
3. Wanorde
4. Kansarme
5. Calorierijk
6. Breekbaar
Slide 18 - Slide
Opdracht 8
1. Blauwachtige
2. Mislukt
3. Wanorde
4. Kansarme
5. Calorierijk
6. Breekbaar
Slide 19 - Slide
Opdracht 8
1. Blauwachtige - een beetje als blauw
2. Mislukt - slecht gelukt
3. Wanorde - geen orde
4. Kansarme - met weinig kans
5. Calorierijk - met veel calorieën
6. Breekbaar - het kan breken
Slide 20 - Slide
Opdracht 8
7. Herlezen – nog een keer lezen
8. Gewichtloos – zonder gewicht
9. Onnauwkeurig – niet nauwkeurig
10. Respectvol – met veel respect
11. Ontelbaar – je kunt het niet tellen
Slide 21 - Slide
Opdracht 9
Slide 22 - Slide
Opdracht 9
Welk voorbeeld heb jij verzonnen?
Slide 23 - Slide
Verwijswoorden
Over taal blok 3
Slide 24 - Slide
Wat valt op?
Onze hond loopt mank, maar onze hond is ook al oud. Ik moet daarom straks met onze hond naar de dierenarts. Onze hond is niet bang voor de dierenarts. Hopelijk kan onze hond daarna weer goed lopen.
Slide 25 - Slide
Wat valt op?
Onze hond loopt mank, maar onze hond is ook al oud. Ik moet daarom straks met onze hond naar de dierenarts. Onze hond is niet bang voor de dierenarts. Hopelijk kan onze hond daarna weer goed lopen.
Slide 26 - Slide
Wat valt op?
Onze hond loopt mank, maar onze hond is ook al oud. Ik moet daarom straks met onze hond naar de dierenarts. Onze hond is niet bang voor de dierenarts. Hopelijk kan onze hond daarna weer goed lopen.
Hoe kan je dit oplossen?
Slide 27 - Slide
Wat valt op?
Onze hond loopt mank, maar onze hond is ook al oud. Ik moet daarom straks met onze hond naar de dierenarts. Onze hond is niet bang voor de dierenarts. Hopelijk kan onze hond daarna weer goed lopen.
Hoe kan je dit oplossen?
Slide 28 - Slide
Gebruik verwijswoorden
Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud. Ik moet daarom straks met hem naar de dierenarts. Onze hond is niet bang voor de dierenarts. Hopelijk kan hij daarna weer goed lopen.
Slide 29 - Slide
Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst is genoemd.
Slide 30 - Slide
Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst is genoemd. Je kan verwijzen naar een woord, een groep woorden en een hele zin.
Slide 31 - Slide
Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst is genoemd. Je kan verwijzen naar een woord, een groep woorden en een hele zin.
Het boekdat ik moet lezen, is veel te dik.
Slide 32 - Slide
Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst is genoemd. Je kan verwijzen naar een woord, een groep woorden en een hele zin.
Het boek dat ik moet lezen, is veel te dik.
Natascha verft haar haar oranje. Dit vinden veel mensen gek.
Slide 33 - Slide
Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst is genoemd. Je kan verwijzen naar een woord, een groep woorden en een hele zin.
Het boek dat ik moet lezen, is veel te dik.
Natascha verft haar haar oranje. Dit vinden veel mensen gek.
De jongen redde het leven van de agent die hem verhoorde. Wil je weten hoe dat ging?
Slide 34 - Slide
'Morgen ga ik naar Praag. Ik ben daar nog nooit geweest.' Waar verwijst 'daar' naar?
Slide 35 - Open question
'Het meisje viel en ze werd meteen geholpen.' Wat verwijst naar 'het meisje'?
Slide 36 - Open question
Bladzijde 135
Opdracht 11
Slide 37 - Slide
Huiswerk maandag 8/2
Opdracht 6, 7 en 11
Noteer bij opdracht 6 en 7 het dikgedrukte woord + de betekenis
Stuur uiterlijk maandagochtend een foto van je huiswerk