M2 NN7 Cursus 5 Grammatica paragraaf 3 Voegwoorden

WELKOM BIJ NEDERLANDS!

Hang je jas op aan de kapstok. 
Ga rustig zitten en leg je spullen klaar:

- je leesboek
- pen
- schrift & Nieuw Nederlands 



1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

WELKOM BIJ NEDERLANDS!

Hang je jas op aan de kapstok. 
Ga rustig zitten en leg je spullen klaar:

- je leesboek
- pen
- schrift & Nieuw Nederlands 



Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
lezen 10 minuten
Vorige les: intro cursus 1 §5
Leerdoelen: je herkent hoofd- en bijzaken in een tekst
Opdrachten maken
Vragen/ Afsluiten

Slide 2 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

DOEL

WE WETEN WAT EEN VOEGWOORD IS.


WE KUNNEN EEN VOEGWOORD GEBRUIKEN.

Slide 4 - Slide

Voegwoorden

Slide 5 - Mind map

Slide 6 - Link

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen of woorden aan elkaar plakken.

Slide 7 - Slide

Voegwoorden
Een voegwoord plakt woorden of zinnen aan elkaar.
        • twee woorden met een voegwoord ertussen:
            Wil je een kroket of een frikandel bij je patat?
        • twee zinnen met een voegwoord ertussen:
            Wil je een ijsje of heb je liever een broodje hamburger?

Voegwoorden zijn bijvoorbeeld: 
en, of, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, dus.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Wat zijn voegwoorden?
A
tulp, school, hond
B
hij, het, wij
C
de, het, een
D
en, omdat, want

Slide 10 - Quiz

Even oefenen

Slide 11 - Slide

Wat is een voegwoord?
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 12 - Quiz

Wat is GEEN voegwoord?
A
als
B
soms
C
want
D
omdat

Slide 13 - Quiz

Wat zijn voegwoorden?
A
om / nu
B
want / zo
C
maar / en
D
maar / nu

Slide 14 - Quiz

Welk voegwoord past in de zin?
Ik vind patat heel lekker, ... pizza vind ik minder.
A
omdat
B
want
C
maar
D
en

Slide 15 - Quiz

Wat is geen voegwoord:
A
terwijl
B
omdat
C
toen
D
fiets

Slide 16 - Quiz

1. Ik blijft in bed liggen,                    ik moe ben.
2. Ik ging laat naar bed,                     ik had een feestje.
3. Ik wil in bed blijven,                     ik moet werken
4. Ik doe het licht aan                     stap mijn bed uit.
5. Ik kom te laat,                     ik nu niet opschiet.   
omdat
maar
want
en
als

Slide 17 - Drag question

Zelf aan de slag
Maak Cursus 5, paragraaf 3 
opdracht 1 t/m 7

Slide 18 - Slide