Wind is stromende lucht, die ontstaat omdat op de ene plaats meer lucht is dan op de andere plaats. De luchtdruk wordt gemeten met een barometer en wordt aangegeven in millibar.
Gebieden die veel lucht hebben, noem je hogedrukgebieden en gebieden met minder lucht lagedrukgebieden. Zo ontstaat door de sterke verwarming van de zon rond de evenaar een groot lagedrukgebied. De lucht wordt hier verwarmd en stijgt op.
Wind waait van (H) hogedrukgebied (maximum) (droog, zonnig; ezelsbruggetje 'hoog is droog') naar een (L) lagedrukgebied (minimum, ook wel depressie) (bewolkt, regenachtig)
De Wet van Buys Ballot vertelt dat door de draaiing van de aarde de wind een afwijking heeft, op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts, en op het zuidelijk halfrond naar links.
Er zijn twee soorten winden, namelijk:
1. Aanlandige wind: komt van zee. Deze wind zorgt in Nederland voor verkoeling in zomer en warmte in winter;
2. Aflandige wind: komt van land. Deze wind zorgt in Nederland voor (extreme) warmte in zomer en koelte in winter;
Op een weerkaart zie je (wind)lijnen, ook wel isobaren. Hoe dichter bij de isobaren bij mekaar, hoe meer wind.