Naar het-woorden verwijs je met dit of dat
Naar de-woorden verwijs je met die of deze
- Plus het aanwijzend voornaamwoord hoort altijd bij een ZN; het wijst een ZN aan:
Dat meisje heeft haar diploma gehaald. (dat, want het meisje)
Is de jongen er al? Nee, die heb ik nog niet gezien.. (die, want de jongen)