This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 1: Vacaciones en la playa (libro 1A)
Gaudí
Slide 1 - Slide
La clase de hoy
La meta de la clase: het doel van les
De grammatica en de woordenschat opfrissen en die kunnen toepassen in de opdrachten.
En met et deze toets je kennis kan je jezelf toetsen om te kijken waar je nog op moet letten of aan moet werken.
Actividades
- De meervoudsvormen en lidwoorden.
- Jullie oefenen met de "Persoonlijke voornaamwoorden".
- Oefenen onregelmatige werkwoord "Ser" in de Presente.
- Jullie oefenen met de woordenschat van hoofdstuk 1.
Slide 2 - Slide
1.Gramática
Het geslacht van de woorden kan bepalen
Slide 3 - Slide
Mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden?
Hoe herken je die in het Spaans?
Mannelijke zelfstandig
naamwoorden eindigen op:
-O: zoals EL libro (het boek), EL niño (de jongen), EL cuaderno (het schrift)
-L: zoals EL hotel (het hotel), EL árbol (de boom)
-AJE: zoals EL equipaje (de bagage), EL garaje (de garage)
-OR: zoals EL amor (de liefde) EL vendedor (de verkoper)
Vrouwelijke zelfstandig naamwoorden eindigen op:
-A: zoals LA casa (het huis), LA niña
(het meisje) LA bicicleta (de fiets)
-SIÓN: LA decisión (de beslissing)
-CIÓN: LA estación (het station)
-DAD: LA edad (de leeftijd) LA verdad (de waarheid)
-TAD: LA libertad (de vrijheid),
Slide 4 - Slide
Hoe kan je weten of een woord vrouwelijk is?
A
Woorden die eindigen op a- ión - ad zijn vrouwelijke woorden.
B
Woorden die eindigen op a- es - ad zijn vrouwelijke woorden.
C
Woorden die eindigen op o- ión - ad zijn vrouwelijke woorden.
Slide 5 - Quiz
Hoe kan je weten of een woord mannelijk?
A
Woorden die eindigen op o- os - ed zijn vrouwelijke woorden.
B
Woorden die eindigen op a- es - ad zijn vrouwelijke woorden.
C
Woorden die eindigen op o- ión - ad zijn vrouwelijke woorden.
D
Woorden die eindigen op o - aje - or - ing zijn mannelijke woorden.
Slide 6 - Quiz
1. __ dormitorio 2. __ ______
Slide 7 - Open question
1. __ pintor 2. __ ______
Slide 8 - Open question
1. __ chica 2. __ chicas
Slide 9 - Open question
1. __ ciudad 2. __ ______
Slide 10 - Open question
1. __ chico 2. __ chicos
Slide 11 - Open question
Vocabulario : Los colores
Slide 12 - Slide
El ordenador es ____.
Slide 13 - Open question
La rana es _____.
Slide 14 - Open question
El coche es ____.
Slide 15 - Open question
El jersey es ____.
Slide 16 - Open question
El pelo es _____.
Slide 17 - Open question
Ga uit van Maggie, zij is "yo".
Tekst
el padre
la abuela
el hermano
la madre
el abuelo
Slide 18 - Drag question
Sleep de woorden bij de juiste groep
Vrouwlijke woorden
Mannelijk woorden
pared
canción
vacaciones
camino
amiga
padre
camping
azul
hermano
nacionalidad
reloj
comunicación
amor
Slide 19 - Drag question
2. Gramática
De lidwoorden
Slide 20 - Slide
Het lidwoord
>de / het > een/enkele
enkel.
meerv.
mann.
EL
LOS
vrouw.
LA
LAS
enkel.
meerv.
mann.
UN
UNOS
vrouw.
UNA
UNAS
Slide 21 - Slide
Het lidwoord: Vrouwelijk of mannelijk?
Veel mannelijke zelfstandig nw eindigen op een:
– o (el libro) 3. - aje (el personaje)
– or (el ordenador) 4. - e (el hombre)
Veel vrouwelijke zelfstandig nw eindigen op een:
– a (la fruta = de fruit)
- dad (la ciudad=de stad)
- ión (la televisión)
Slide 22 - Slide
Welke klopt?
A
El chico
B
Los chico
C
La chico
D
Las chico
Slide 23 - Quiz
Welke klopt?
A
La gato
B
Las gato
C
El gato
D
Los gato
Slide 24 - Quiz
Welke klopt?
A
Las ciudad (stad)
B
El ciudad (stad)
C
Los ciudad (stad)
D
La ciudad (stad)
Slide 25 - Quiz
1).................niña se llama Sophie.
A
el
B
las
C
la
D
los
Slide 26 - Quiz
2.)...........televisión es moderna.
A
el
B
la
C
las
D
los
Slide 27 - Quiz
3.)...... bolso está en la mesa.
A
le
B
el
C
los
D
lo
Slide 28 - Quiz
4.) Me gustan mucho ........ canciones
A
las
B
los
C
les
Slide 29 - Quiz
5.)........... pendiente está en la mesa.
A
la
B
el
C
lo
Slide 30 - Quiz
Vul de juiste vorm van het bepaald lidwoord en de meervoudsvorm van de woorden. 1. ......... hermana. 3)...........vacaciones 5.)............atracción 2. .......... pueblo 4.).......... canciones 6............. aceite
Slide 31 - Open question
3. Gramática
Meervoud maken in het Spaans
Slide 32 - Slide
Meervoud maken in het Spaans
Eindigt een woord op een klinker (a-e-i-o-u)? + S
Bijvoorbeeld:El libro= los libros
Eindigt een woord op een medeklinker? + ES
Bijvoorbeeld:El hotel = los hoteles
Klinker > s >>> Letters > es
Slide 33 - Slide
Zet onderstaande woorden in het meervoud. 1.) caballo 5.) doctor 2.) cerdo 6.) corazón 3.) hermano 7.) nación 4.) padre 8.) país
Slide 34 - Open question
Is voor jouw duidelijk de lidwoorden en de meervoudsvormen?
A
Muy bien:))
B
Bien :)
C
Regular :|
D
Mal :(
Slide 35 - Quiz
4.Gramática
Het werkwoord Ser
Slide 36 - Slide
yo (ik)
tú (jij)
él, ella, usted (hij, zij, u)
nosotros, nosotras (wij)
vosotros, vosotras (jullie)
ellos, ellas, ustedes (zij)
SER (zijn)
persoonsvormen
soy (ik ben)
eres (jij bent)
es (hij, zij is/ u bent)(ev)
somos (wij zijn)
sois (jullie zijn)
son ( zij zijn, u bent) (mv)
vervoeging
Slide 37 - Slide
Sleep de persoonlijke voornaamwoorden naar de juiste plek!
Ustedes
Yo
ellos - ellas
Tú
nosotros
él
usted
ella
vosotros
wij
ik
zij-enkelvoud
hij
u- enkelvoud
jij
jullie
zij-meervoud
u-meervoud
Slide 38 - Drag question
Sleep de vertaling van de werkwoord "Ser" naar de juiste plek!
(ik ben)
zij is
hij is
wij zijn
jij bent
jullie zijn
u bent
zij zijn
nosotros somos
yo soy
él es
ellos-ellas - ustedes son
ella es
vosotros sois
tú eres
usted es
Slide 39 - Drag question
Reflecteer op jouw inzet deze les. - Hoe heb je deze les gewerkt?
A
Ik heb echt goed mee gedaan.
B
Ik ben tevreden, maar ik had wel beter mijn best kunnen doen.
C
Mwaoh, niet zo heel goed.
D
Werken? Wat moesten we dan doen deze les?
Slide 40 - Quiz
Sleep de persoonlijke voornaamwoorden naar de juiste plek!
¿...........eres holandés?
...................... somos chicos muy inteligentes.
.............. es de Holanda.
................... soy holandés y tengo 12 años.
¿...........................sois de España? No, de Holanda.
..............son holandesas.
Yo
Tú
Zanna y Jaira
Nosotros
Floris
Vosotros
Slide 41 - Drag question
3.Vocabulario
Slide 42 - Slide
Sleep het antwoord naar de juiste vertaling!
zingen
jij heet
vlakbij / dicht bij
waar
ik heet
ook
goed gedaan
jij gaat
ik ga
ik heb
me llamo
dónde
también
cerca de
cantar
tengo
vas
bien hecho
voy
te llamas
Slide 43 - Drag question
Zich voorstellen - Presentarse
Slide 44 - Slide
Hoe zeg je in het Spaans: "Hoe gaat het?"
A
¿qwué tal?
B
¿qué tal?
C
¿quétal?
D
¿qué tals?
Slide 45 - Quiz
¿Cómo te llamas?
A
Me llamo...
B
Llamo...
Slide 46 - Quiz
¿Cuántos años tienes?
A
Tengo... años.
B
Soy...años.
Slide 47 - Quiz
Hoe zeg je in het Spaans: "Jij woont in Eindhoven?"
A
yo vivo en Eindhoven
B
tú vive en Eindhoven
C
tú vives en Eindhoven
D
yo vive en Eindhoven
Slide 48 - Quiz
¿Dónde vives?
A
Vivo en ...
B
Vivo de ...
Slide 49 - Quiz
¿De dónde eres?
A
Soy en...
B
Soy de...
Slide 50 - Quiz
Ben je tevreden over wat je hebt geleerd deze les?