Examen tijdsaanduidingen

Examen tijdsaanduidingen
EXAMENWOORDEN: 

TIJDSAANDUIDINGEN

5/6 VWO
5 HAVO
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Examen tijdsaanduidingen
EXAMENWOORDEN: 

TIJDSAANDUIDINGEN

5/6 VWO
5 HAVO

Slide 1 - Slide

Il écoutera la radio quand son émission y passera
A
futur
B
conditionnel
C
passé
D
présent

Slide 2 - Quiz

Quand il est rentré chez lui, elle avait fait sa valise.
A
Ze pakte haar koffer terwijl hij kwam thuis.
B
Ze had haar koffer gepakt toen hij thuis kwam.
C
Hij was thuis gekomen toen zij haar koffer pakte.
D
Hij was thuis toen zij haar koffer pakte.

Slide 3 - Quiz

Vertaal deze zin:
Quand il a eu fini de parler, j'ai enfin pu lui dire ce que je pensais.

Slide 4 - Open question

Avant de partir, elle a eteint la lumière.

Slide 5 - Open question

Nous avons pris beaucoup de photos avant qu'il fasse trop sombre.
A
We gaan veel foto's nemen totdat het donker wordt.
B
We hebben veel foto's genomen, voordat het te donker wordt.

Slide 6 - Quiz

J'aurai fini mon travail quand tu rentreras
A
Ik had mijn werk af toen jij thuiskwam.
B
Ik zal mijn werk afhebben wanneer jij thuiskomt.

Slide 7 - Quiz

Ce jour-là
A
De volgende dag
B
de vorige dag
C
Op die dag
D
Overdag

Slide 8 - Quiz

la veille
A
de vorige dag
B
de volgende dag

Slide 9 - Quiz

Avant-hier
A
gisteren
B
morgen
C
eergisteren
D
overmorgen

Slide 10 - Quiz

le lendemain
A
de volgende dag
B
de vorige dag
C
overmorgen
D
eergisteren

Slide 11 - Quiz

le surlendemain
A
De volgende dag
B
De volgende avond
C
Twee dagen later
D
Twee dagen eerder

Slide 12 - Quiz

la semaine dernière
A
de vorige week
B
de laatste week

Slide 13 - Quiz

la dernière semaine
A
de vorige week
B
de laatste week

Slide 14 - Quiz

le mois précédent
A
de vorige maand
B
de drukke maand

Slide 15 - Quiz

Il y a 5 ans
A
Hij is 5 jaar
B
Over 5 jaar
C
5 jaar geleden
D
hij wordt 5 jaar

Slide 16 - Quiz

5 ans plus tard
A
5 jaar eerder
B
5 jaar later

Slide 17 - Quiz

auparavent
A
gone with the wind
B
daarvoor
C
later
D
parapenten

Slide 18 - Quiz

Tu aurais dû me le dire plus tôt!
A
Je had het me ook niet kunnen vertellen!
B
Je had het me moeten vertellen.
C
Je had het me wel eerder kunnen zeggen!

Slide 19 - Quiz

Autrefois
A
vroeger
B
een andere keer

Slide 20 - Quiz

Jadis
A
vroeger
B
later

Slide 21 - Quiz

jusque-là
A
vroeger
B
nu
C
tot dan toe
D
in de toekomst

Slide 22 - Quiz

Depuis
A
sinds
B
tot

Slide 23 - Quiz

Ça fait dix minutes que je suis ici.
A
Ik ben er over 10 minuten.
B
Ik ben hier nu 10 minuten.
C
I

Slide 24 - Quiz

Il y a dix minutes que je suis ici.
A
Ik sta hier al 10 minuten.
B
Ik ben er over 10 minuten.

Slide 25 - Quiz

Je l'attends encore pendant dix minutes, puis je pars.
A
Ik wacht al 10 minuten op hem.
B
Ik wacht nog 10 minuten op hem.

Slide 26 - Quiz

Je passerai pendant un quart d'heure pour vous dire bonjour.
A
Ik ben een kwartierje langs gegaan om jullie gedag te zeggen.
B
Ik kom een kwartiertje langs om jullie dag te gezeggen.

Slide 27 - Quiz

Nous partons jeudi pour quinze jours.
A
Wij zijn 15 dagen weggeweest.
B
We vertrekken donderdag voor twee weken.
C
Donderdag zijn we teruggekomen van 15 dagen weggeweest.

Slide 28 - Quiz

Vertaal deze zin:
Je vais partir en vacances dans deux jours.

Slide 29 - Open question

Vertaal deze zin:
J'ai lu ce livre en deux heures.

Slide 30 - Open question

Ce train fait Paris- Marseille en quatre heures.
A
Deze trein gaat over 4 uur van Parijs naar Marseille.
B
Deze trein rijdt van Parijs naar Marseille in 4 uur.

Slide 31 - Quiz