This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
VV of BWB?
Slide 1 - Slide
Wat is een voorzetselvoorwerp?
A
Een woord waar een voorzetsel voor staat.
B
Een onderwerp dat met een voorzetsel begint.
C
Een zinsdeel dat begint met een vz en dat 'vast' bij een ww hoort.
D
Een zinsdeel waar een voorzetsel in staat.
Slide 2 - Quiz
Welke kenmerken heeft een voorzetselvoorwerp (vv) ?
A
1. Het is een ww met een voorzetsel.
2. Het voorzetsel wordt letterlijk gebruikt.
4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
B
1. Het is een ww met een voorzetsel.
2. Het voorzetsel wordt figuurlijk gebruikt.
3. Het zinsdeel is een voorzetsel.
C
1. Het is een ww met een vast voorzetsel.
2. Het voorzetsel wordt vaak figuurlijk gebruikt.
3. Het is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel.
Slide 3 - Quiz
Wat is het verschil tussen en voorzetselvoorwerp en een lijdend voorwerp?
A
Een VZV begint altijd met aan of voor. Een LV begint altijd met op en tegen.
B
Een VZV begint soms met een voorzetsel en een LV begint altijd met een voorzetsel.
C
Een LV begint nooit met een voorzetsel, een VZV wel.
D
Een LV staat niet in de zin als er geen MV in staat. Dat geldt niet voor VZV.
Slide 4 - Quiz
Het voorzetselvoorwerp bestaat uit minimaal
A
één woord (het voorzetsel)
B
twee woorden
C
drie woorden
D
meer dan drie woorden
Slide 5 - Quiz
2. Hoe vind je een voorzetselvoorwerp ?
A
1. noteer pv, ow en wg
2. is er een ww met een vast voorzetsel ?
3. het voorzetsel wordt letterlijk gebruikt
4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
B
1. noteer pv, ow en wg
2. is er een ww zonder een vast voorzetsel ?
3. het voorzetsel wordt figuurlijk gebruikt
4. het zinsdeel begint niet met een vast voorzetsel
C
1. noteer pv, ow en wg
2. is er een ww met een vast voorzetsel ?
3. het voorzetsel wordt figuurlijk gebruikt
4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
D
1. noteer pv ,ow en wg
2. is er een ww zonder een vast voorzetsel ?
3. het voorzetsel letterlijk gebruikt
4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
Slide 6 - Quiz
In een zin kunnen meer dan een voorzetselvoorwerpen staan
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
Het voorzetselvoorwerp begint altijd met een
A
lidwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
persoonlijk voornaamwoord
Slide 8 - Quiz
Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling? Ik reken op zijn hulp.
A
op zijn hulp = vzv
B
op zijn hulp = bwb
Slide 9 - Quiz
Van harte gefeliciteerd met je verjaardag!
Haal het voorzetselvoorwerp uit deze zin.
A
Van harte gefeliciteerd
B
Van, met
C
Van harte gefeliciteerd met
D
met je verjaardag!
Slide 10 - Quiz
Het verschil tussen bijwoordelijke bepalingen en voorzetselvoorwerpen is dat ...
A
... voorzetsels bij BWB's vervangen kunnen worden door andere voorzetsels. Bij VZV's kan dat niet.
B
... voorzetsels bij VZV's vervangen kunnen worden door andere voorzetsels. Bij BWB's kan dat niet.
Slide 11 - Quiz
Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling? Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb
Slide 12 - Quiz
Bevat deze zin een voorzetselvoorwerp?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen voorzetselvoorwerp.
B
Ja, de zin bevat één voorzetselvoorwerp.
C
Ja, de zin bevat twee voorzetselvoorwerpen.
Slide 13 - Quiz
Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling? Ik herinner hem aan de inleverdatum.
A
Bijwoordelijke bepaling
B
Voorzetselvoorwerp
Slide 14 - Quiz
Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb
Slide 15 - Quiz
Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling? Ik reken op zijn hulp.
A
Op zijn hulp = vv
B
Op zijn hulp = bwb
Slide 16 - Quiz
Wat is het voorzetselvoorwerp:
Luister jij in alle drukte nog wel naar mij?
A
in alle drukte
B
in alle drukte nog wel
C
naar mij
Slide 17 - Quiz
Is het zinsdeel tussen haakjes een voorzetselvoorwerp?
Waarom zou je [aan jezelf] twijfelen?
A
ja
B
nee
Slide 18 - Quiz
Is het zinsdeel tussen haakjes een voorzetselvoorwerp?
Ik ben soms bang [voor het donker].
A
ja
B
nee
Slide 19 - Quiz
Een workaholic is getrouwd met zijn werk Zit er een voorzetselvoorwerp in de zin?
A
Ja
B
Nee
Slide 20 - Quiz
Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling? Wij fietsen door Hardinxveld.
A
door Hardinxveld = vzv
B
door Hardinxveld = bwb
Slide 21 - Quiz
Het voorzetselvoorwerp is altijd figuurlijk.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 22 - Quiz
Ik word gek van de nieuwe roosters.
Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin?
A
Ik
B
word gek
C
gek van
D
van de nieuwe roosters
Slide 23 - Quiz
Wat is het voorzetselvoorwerp in de volgende zin? Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.
A
Ik waarschuwde
B
voor
C
voor de gevolgen
D
er zit geen voorzetselvoorwerp in.
Slide 24 - Quiz
Wat is het voorzetselvoorwerp? "Ik pakte de rol koekjes van tafel."
A
De rol koekjes
B
van tafel
C
Ik
D
Er is geen voorzetselvoorwerp.
Slide 25 - Quiz
Rico : In een zin kan zowel een voorzetselvoorwerp als een bijwoordelijke bepaling staan.
Raya : Alle voorzetselvoorwerpen en bijwoordelijke bepalingen beginnen met een voorzetsel.
A
Rico en Raya hebben beide gelijk.
B
Rico en Raya hebben beide ongelijk.
C
Rico heeft gelijk; Raya niet.
D
Raya heeft gelijk; Rico niet.
Slide 26 - Quiz
Is het zinsdeel tussen haakjes een voorzetselvoorwerp?
Hij is dol [op ijs]?
A
ja
B
nee
Slide 27 - Quiz
3. Ik vind het makkelijk om het voorzetselvoorwerp te vinden.
A
Ja
B
Nee
Slide 28 - Quiz
De klas klaagt over de hoeveelheid huiswerk. Wat is het voorzetselvoorwerp?
A
over de hoeveelheid huiswerk
B
De klas klaagt over
C
klaagt over
D
over
Slide 29 - Quiz
Wat is in deze zin het voorzetselvoorwerp?
Hij | heeft | urenlang | gewacht | op zijn vriendin.
A
Hij
B
heeft gewacht
C
urenlang
D
op zijn vriendin
Slide 30 - Quiz
Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling? Ik reken op zijn hulp.
A
Op zijn hulp = vzv
B
Op zijn hulp = bwb
Slide 31 - Quiz
Wat is het voorzetselvoorwerp?: 'Naar het programma Wie is de mol? kijk ik elke week uit.'