EigenReis - Mix grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

EigenReis - Mix grammatica

Finale les Grammatica

5 minuten lezen

Schrijf 5 belangrijke woorden op. 

Schrijf minimaal 5 belangrijke woorden op...

Wat gaan we vandaag doen?

Doel van de les:

Je leert oefenen met het herkennen van de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijk bepaling(en) in een zin.

Zinsdelen

Stap 1: PV

Stap 2: OW
Stap 3: WWG

Stap 4: LV

Stap 5: MV

Stap 6: BWB

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

"De persoonsvorm is altijd een werkwoord."

1. De persoonsvorm
2. is
3. altijd
4. een werkwoord

Onderwerp? Hoe vind je het onderwerp in de zin?

1. Door de zin vragend te maken?
2. Wie of wat + pv?
3. Wie of wat + onderwerp + gezegde?’

Zinsdelen

Stap 1: PV            >> De jongen loopt naar school.

Stap 2: OW         

Stap 3: WWG

Stap 4: LV

Stap 5: MV

Stap 6: BWB

Zinsdelen

Stap 1: PV            >> De jongen loopt naar school.

Stap 2: OW          >> De jongen loopt naar school.

Stap 3: WWG

Stap 4: LV

Stap 5: MV

Stap 6: BWB

Het werkwoordelijk gezegde...

1. is alleen de pv
2. zijn alle werkwoorden in de zin
3. is een zelfstandig naamwoord
4. is nooit de pv

Zinsdelen

Stap 1: PV            >> De jongen loopt naar school.

Stap 2: OW          >> De jongen loopt naar school.

Stap 3: WWG      >> De jongen loopt naar school.  >> ALLE WW

Stap 4: LV

Stap 5: MV

Stap 6: BWB

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag:

1. Wat/wie + onderwerp + gezegde?
2. Wat/wie + persoonsvorm?
3. Wat/wie + onderwerp?
4. Wat/wie + gezegde?

Het lijdend voorwerp...

1. staat in elke zin
2. moet altijd aan/voor bevatten
3. staat in een zin met werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen, krijgen of geven
4. "ondergaat'' wat het onderwerp doet

Zinsdelen

Stap 1: PV            >> De jongen loopt naar school.

Stap 2: OW          >> De jongen loopt naar school.

Stap 3: WWG      >> De jongen loopt naar school.

Stap 4: LV            >> Wat/wie + onderwerp + gezegde?

Stap 5: MV

Stap 6: BWB

Een meewerkend voorwerp

1. staat in elke zin
2. moet altijd aan/voor bevatten
3. staat in een zin met werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen, krijgen of geven
4. "ondergaat'' wat het onderwerp doet

Zinsdelen

Stap 1: PV            >> De jongen loopt naar school.

Stap 2: OW          >> De jongen loopt naar school.

Stap 3: WWG      >> De jongen loopt naar school.

Stap 4: LV            >> Wat/wie + onderwerp + gezegde?

Stap 5: MV          >> aan/voor

Stap 6: BWB

Een bijwoordelijke bepaling:

1. geeft o.a. antwoord op vragen: waar? en wanneer?
2. zegt iets over een zelfstandig naamwoord
3. is alles dat overblijft nadat je wg, ow, lv en mv hebt gevonden
4. bepaalt het bijwoord dat je moet gebruiken

Bijwoordelijke bepalingen...

1. zijn overgebleven zinsdelen
2. staan meestal niet in de zin
3. kun je vinden als je het gezegde hebt
4. vallen niet onder zinsdelen

Zinsdelen

Stap 1: PV            >> De jongen loopt naar school.

Stap 2: OW          >> De jongen loopt naar school.

Stap 3: WWG      >> De jongen loopt naar school.

Stap 4: LV            >> Wat/wie + onderwerp + gezegde?

Stap 5: MV          >> aan/voor

Stap 6: BWB       >> Blijft over  

                                            >> waar? wanneer? hoe?

Bijwoordelijke bepaling

De bwb zegt iets over:

 'waar', 'wanneer' en 'hoe'

Waar = bijwoordelijke bepaling van plaats

Wanneer = bijwoordelijke bepaling van tijd

Hoe = bijwoordelijke bepaling van reden

Zinsdelen | AAN DE SLAG!

Stap 1: PV            

Stap 2: OW       

Stap 3: WWG      

Stap 4: LV          

Stap 5: MV          

Stap 6: BWB       

Je mag je aantekeningen er altijd bijhouden deze les. 

Tijdens de les gaf Johan alle weekendnieuwtjes door aan Jip.

Benoem het onderwerp

1. Tijdens de les
2. gaf
3. Johan
4. alle weekendnieuwtjes door

Tijdens de les gaf Johan alle weekendnieuwtjes door aan Jip.

Benoem het werkwoordelijk gezegde (WWG)

1. aan Jip
2. gaf
3. gaf door
4. alle weekendnieuwtjes

Tijdens de les gaf Johan alle weekendnieuwtjes door aan Jip.

Benoem het lijdend voorwerp (LV)

1. aan Jip
2. gaf
3. Tijdens de les
4. alle weekendnieuwtjes

Tijdens de les gaf Johan alle weekendnieuwtjes door aan Jip.

Benoem het meewerkend voorwerp (MV)

1. aan Jip
2. gaf
3. Tijdens de les
4. alle weekendnieuwtjes

Tijdens de les gaf Johan alle weekendnieuwtjes door aan Jip.

Benoem de bijwoordelijke bepaling (BWB)

1. aan Jip
2. gaf
3. Tijdens de les
4. alle weekendnieuwtjes

Nieuwe zin!

Wil jij alle feestgangers een glaasje cola inschenken?

Benoem de PV

1. Wil
2. jij
3. alle feestgangers
4. een glaasje cola

Wil jij alle feestgangers een glaasje cola inschenken?

Benoem het onderwerp

1. Wil
2. jij
3. alle feestgangers
4. een glaasje cola

Wil jij alle feestgangers een glaasje cola inschenken?

Benoem het WWG

1. Wil
2. een glaasje cola
3. alle feestgangers
4. wil inschenken

Wil jij alle feestgangers een glaasje cola inschenken?

Benoem het MV

1. wil jij
2. een glaasje cola
3. alle feestgangers
4. er is geen MV

Wil jij alle feestgangers een glaasje cola inschenken?

Benoem het LV

1. wil jij
2. een glaasje cola
3. alle feestgangers
4. er is geen LV

Wil jij alle feestgangers een glaasje cola inschenken?

Benoem de BWB

1. wil jij
2. een glaasje cola
3. alle feestgangers
4. er is geen BWB

Aan de slag...

We maken de mixopdrachten samen. Deel je scherm. 

Planning lessen in mei

Zondag 5 mei

Zondag 12 mei

Zondag 19 mei

Zondag 26 mei

Woensdag 1 mei

woensdag 8 mei

Woensdag 15 mei

Woensdag 23 mei

Woensdag 29 Mei