Stijlkwesties

Stijlkwesties
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Stijlkwesties

Slide 1 - Slide

Je gebruikt bij de trappen van vergelijking 'als'....
A
als iemand minder is dan een ander
B
als iemand meer is dan een ander
C
als iemand gelijk is aan elkaar

Slide 2 - Quiz

Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

.... te laat komt, komt er niet meer in.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 3 - Quiz


Is hier sprake van congruentie of incongruentie:

Een aantal mensen komt altijd te laat.
A
congruentie
B
incongruentie

Slide 4 - Quiz

Is hier sprake van congruentie of incongruentie:

Het blijkt dat de jeugd in ons land tamelijk veel alcohol drinken.
A
Congruentie
B
Incongruentie

Slide 5 - Quiz

Is hier sprake van congruentie of incongruentie?

Tachtig procent van de eindexamenleerlingen is geslaagd.
A
Congruentie
B
Incongruentie

Slide 6 - Quiz

Is in de zin sprake van correcte of foutieve inversie?
Morgen wordt de nieuwe website officieel gelanceerd, maar vanaf vandaag is hij al zichtbaar voor medewerkers van het bedrijf
A
correcte inversie
B
foutieve inversie

Slide 7 - Quiz

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Hij zei iets ... ik niet begreep.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 8 - Quiz

Is hier sprake van foutieve inversie?
Begint de wedstrijd morgen om drie uur?
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

Een foutieve samentrekking komt voor...
A
wanneer weggelaten woord/woordgroep dezelfde grammaticale functie heeft.
B
wanneer weggelaten woord/ woordgroep een andere vorm heeft.
C
wanneer weggelaten woord/woordgroep dezelfde betekenis heeft.
D
wanneer weggelaten woord/woordgroep op dezelfde plek staat t.o.v. pv.

Slide 10 - Quiz

Verwijswoorden

Waar verwijst een verwijswoord naar?
A
een voorzetsel in de tekst
B
een zin in de tekst
C
een woord of woordgroep in de tekst
D
een werkwoord in de tekst

Slide 11 - Quiz

Maar eerst verwijsfouten: Dirk is onschuldig, ... treft geen verwijt.
A
hem
B
haar
C
die
D
dat

Slide 12 - Quiz

Foutieve samentrekking of niet?
Zij wordt geaccepteerd en arts.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking:

Slide 13 - Quiz

Is in de zin sprake van correcte of foutieve inversie?
Achterin de zaak staat elektronica en staan in het magazijn nog apparaten die gerepareerd moeten worden.
A
correcte inversie
B
foutieve inversie

Slide 14 - Quiz

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

.... jij tegen hem zei, kon ik niet verstaan.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 15 - Quiz

In welke zin is sprake van een foutieve samentrekking?
A
Deze man is depressief omdat hij door herinneringen uit het verleden wordt gekweld.
B
Het beste dat je kunt doen met die lelijke wond is naar de dokter gaan.
C
De nieuwe leden werden gevraagd de contributie steeds voor het einde van de maand te betalen.
D
Tijdens het gala werd Peter tot beste coach en Marijke en Petra tot meest sportieve speelsters uitgeroepen.

Slide 16 - Quiz

In welke twee zinnen staat een incongruentiefout?
A
Eén van de dieven was heel duidelijk in beeld op de bewakingsbeelden.
B
Het personeel van de winkel zijn altijd heel hulpvaardig.
C
In Nederland zijn er veel centra voor daklozen.
D
Twintig procent van de ondervraagden verwachten snel weer een baan te vinden.

Slide 17 - Quiz

Gisteravond maakte hij het te laat en is hij dus vandaag niet te genieten.
A
Foutieve inversie
B
Incongruentie

Slide 18 - Quiz

Hun/hen
Ik kreeg het boek van hun/hen
A
hun
B
hen

Slide 19 - Quiz

"Hulpverleners kunnen hen niet goed bereiken."

Is het 'hen' of 'hun'?
A
hen
B
hun
C
Mag allebei

Slide 20 - Quiz