Articles+ Like and As

Like & As + Articles
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Like & As + Articles

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van de les kunnen jullie:
- Het verschil tussen like & as begrijpen.
- Like & as op de juiste manier toepassen in vergelijkingen. 
- Op de juiste plaats in een zin lidwoorden toepassen of weglaten.

Slide 2 - Slide

Welk van de onderstaande woorden zijn 'articles'?
A
de, het, een
B
at, to
C
the, a
D
at, the, as

Slide 3 - Quiz

Like en As betekenen?
A
Net leuk
B
Als
C
Net
D
Net als

Slide 4 - Quiz

LIKE / AS

Like en as worden gebruikt om een vergelijking te maken tussen twee mensen of dingen. 

Slide 5 - Slide

LIKE
Like wordt gebruikt om iets te zeggen over zelfstandig naamwoorden en persoonlijke voornaamwoorden.

Dit betekent dat je like gebruikt om iets te zeggen over:
- Hoe een persoon of ding iets doet.
- Hoe een persoon of ding eruit ziet.


Slide 6 - Slide

As
As gebruik je voor bijzinnen en in combinatie met voorzetsels.

Dit betekent dat je as gebruikt om iets te zeggen over:
- Waarvoor iets gebruikt wordt.
- Het beroep dat iemand beoefent.
- De tijd waarin iets gebeurt.

Slide 7 - Slide

Voorbeelden
Like:
it fits like a glove. (hoe iets gedaan wordt)
She is acting like a queen. (hoe iets gedaan wordt)
As:
As in the past year, I am going to France. (voorzetsel: in)
I work as a teacher at an elementary school. (beroep: teacher)

Slide 8 - Slide


He cooks ______ a chef.
A
like
B
as

Slide 9 - Quiz

He is working ______ a supervisor.
A
like
B
as

Slide 10 - Quiz

Articles: The
We kennen in het Nederlands drie lidwoorden: de, het, een.
In het Engels zijn er twee lidwoorden: the, a.

Vandaag gaan we meer leren over het gebruik van the, dit wordt in het Nederlands vertaald met de of het.

Let op: In het Engels wordt niet altijd een lidwoord gebruikt!

Slide 11 - Slide

The wordt niet gebruikt bij:
  • Jaargetijden
  • Maaltijden
  • Leden van een groep
  • Achter: Both, All en Most
  • Voor: titels
  • Aardrijkskundige plekken
  • Vaste uitdrukkingen 
The wordt wel gebruikt bij: 
  • Als het gaat over iets specifieks of bijzonders!
  • Als het gaat over een hele groep.
  • Als een naam zelf een lidwoord bevat.
  • In sommige vast uitdrukkingen (Let op: betekenis kan veranderen)

Slide 12 - Slide

His flight is due to arrive at.....Heathrow Airport.
A
x
B
the

Slide 13 - Quiz

I liked ........ restaurant we went to last week.
A
x
B
the

Slide 14 - Quiz

My favourite holiday was my trip to _____ New Zealand.
A
x
B
the

Slide 15 - Quiz

.........cube houses in Rotterdam are visited regularly by tourists.
A
x
B
the

Slide 16 - Quiz

It's hot so I'm going to .......Scheveningen.
A
x
B
the

Slide 17 - Quiz

They went to Wales by.........bus.
A
x
B
the

Slide 18 - Quiz

My best friend comes from .......Netherlands
A
x
B
the

Slide 19 - Quiz

I like........food in general.
A
x
B
the

Slide 20 - Quiz

He speaks ____ a native speaker.
A
Like
B
As

Slide 21 - Quiz

He seems smart ____ a fox.
A
Like
B
As

Slide 22 - Quiz

My friend thinks ____ I do.
A
Like
B
As

Slide 23 - Quiz

Please don't use my plate ____ an ashtray.
A
Like
B
As

Slide 24 - Quiz

____ a parent, please let me tell you...
A
Like
B
As

Slide 25 - Quiz

I look ____ my father.
A
Like
B
As

Slide 26 - Quiz

Wat vind je nog moelijk?

Slide 27 - Open question

Start working on the exercises in your workbook.

For extra help:
You can watch the “methodesite” video
‘slim stampen’
Look for exercises on the internet
Watch the video's on the next slides

Slide 28 - Slide

0

Slide 29 - Video

0

Slide 30 - Video