Like - As - Articles

1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Like & As + Articles
Textbook page 93.

Slide 2 - Slide

Welk van de onderstaande woorden zijn 'articles'?
A
de, het, een
B
at, to
C
the, a
D
at, the, as

Slide 3 - Quiz

Like en As betekenen?
A
Net leuk
B
Als
C
Net
D
Net als

Slide 4 - Quiz

LIKE / AS

Like en as worden gebruikt om een vergelijking te maken tussen twee mensen of dingen. 

Slide 5 - Slide

LIKE/AS
Like wordt gebruikt om iets te zeggen over zelfstandig naamwoorden en persoonlijke voornaamwoorden.

As wordt gebruikt bij bijzinnen en voorzetsels.




Slide 6 - Slide

Voorbeelden
Like:
It tastes like chocolate. (voor een zelfstandig naamwoord)
She looks like you. (voor een persoonlijk voornaamwoord(
As:
It often rains here, as it does in Amsterdam.(bijzinnen)
As in 2014, the band topped the charts. (voorzetsels)

Slide 7 - Slide


He cooks ______ a chef.
A
like
B
as

Slide 8 - Quiz

He is working ______ a supervisor.
A
like
B
as

Slide 9 - Quiz

Articles: The
We kennen in het Nederlands drie lidwoorden: de, het, een.
In het Engels zijn er twee lidwoorden: the, a.

Vandaag gaan we meer leren over het gebruik van the, dit wordt in het Nederlands vertaald met de of het.

Let op: In het Engels wordt niet altijd een lidwoord gebruikt!

Slide 10 - Slide

'The' wordt niet gebruikt bij:
  • Jaargetijden
  • Maaltijden
  • Leden van een groep
  • Achter: Both, All en Most
  • Voor: titels
  • Aardrijkskundige plekken
  • Vaste uitdrukkingen 
'The' wordt wel gebruikt bij: 
  • Als het gaat over iets specifieks of bijzonders!
  • Als het gaat over een hele groep.
  • Als een naam zelf een lidwoord bevat.
  • In sommige vast uitdrukkingen (Let op: betekenis kan veranderen)

Slide 11 - Slide

His flight is due to arrive at _____ Heathrow Airport.
A
x
B
the

Slide 12 - Quiz

I liked _____ restaurant we went to last week.
A
x
B
the

Slide 13 - Quiz

My favourite holiday was my trip to _____ New Zealand.
A
x
B
the

Slide 14 - Quiz

_____ cube houses in Rotterdam are visited regularly by tourists.
A
x
B
the

Slide 15 - Quiz

It's hot so I'm going to _____ Scheveningen.
A
x
B
the

Slide 16 - Quiz

They went to Wales by _____bus.
A
x
B
the

Slide 17 - Quiz

My best friend comes from _____ Netherlands
A
x
B
the

Slide 18 - Quiz

I like _____ food in general.
A
x
B
the

Slide 19 - Quiz

He speaks ____ a native speaker.
A
Like
B
As

Slide 20 - Quiz

He seems smart ____ a fox.
A
Like
B
As

Slide 21 - Quiz

My friend thinks ____ I do.
A
Like
B
As

Slide 22 - Quiz

Please don't use my plate ____ an ashtray.
A
Like
B
As

Slide 23 - Quiz

____ a parent, please let me tell you...
A
Like
B
As

Slide 24 - Quiz

I look ____ my father.
A
Like
B
As

Slide 25 - Quiz

Wat vind je nog moelijk?

Slide 26 - Open question

The end

Goed oefenen en succes!

Slide 27 - Slide