Werkwoorden overhoring

Werkwoorden overhoring
Doe je best!
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecondary Education

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Werkwoorden overhoring
Doe je best!

Slide 1 - Slide

Wat is een werkwoord?
A
kast
B
brood
C
fietsen
D
mango

Slide 2 - Quiz

Welk werkwoord is een hele werkwoord/infinitief?
A
loop
B
brandt
C
werk
D
lezen

Slide 3 - Quiz

Welk werkwoord is de stam+t?
A
klop
B
breekt
C
staan
D
keren

Slide 4 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Ik (durven) Nederlands te praten
A
durft
B
durven
C
durf

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Mijn broer (slapen) de hele dag.
A
slapen
B
slaap
C
slapt
D
slaapt

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

.....(komen) jij ook naar het feest?
A
komen
B
kom
C
komt
D
koomt

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Mijn moeder (solliciteren) voor kapster.
A
solliciteren
B
solliciteer
C
solliciteert

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Mijn vader en ik (zwemmen) iedere zondag.
A
zwemmen
B
zwem
C
zwemt

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Ik (worden) ziek van alcohol.
A
worden
B
word
C
wordt
D
woord

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

De jongens (interesseren) zich voor de meisjes.
A
interesseren
B
interesseer
C
interesseert
D
interessert

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Mijn oma (onthouden) niets meer.
A
onthouden
B
onthoud
C
onthoudt

Slide 12 - Quiz

Schrijf de stam van deze woorden op:
kopen-geven-besteden-keren-

Slide 13 - Open question

Schrijf de stam+t op van deze werkwoorden: hebben-staan-lezen-verven-vinden

Slide 14 - Open question

Schrijf de stam+t op van deze werkwoorden: zeggen-liggen-dekken-bidden-branden

Slide 15 - Open question