Blijven de hoeken bij het vergroten van een figuur altijd gelijk?
A
ja
B
nee
Slide 4 - Quiz
Welke formule hoort bij vergroten van oppervlakte?
A
Vergrotingsfactor x oppervlakte
B
Vergrotingsfactor³ x oppervlakte origineel
C
Vergrotingsfactor² x oppervlakte origineel
D
Vergrotingsfactor²
Slide 5 - Quiz
De foto hiernaast heeft de afmetingen 3,5 bij 4,5 cm De foto wordt vergroot met factor 3. Wat zijn nu de nieuwe maten van de foto?
A
47 bij 25
B
10,5 bij 13,5
C
15 bij 75
D
30 bij 40
Slide 6 - Quiz
Een poster wordt vergroot met een vergrotingsfactor van 1,8. De poster is 25 cm breed en 45 cm lang. Hoe groot is de oppervlakte van de vergroting?
A
3645 m²
B
1125 m²
C
2025 m²
D
81 m²
Slide 7 - Quiz
Van een huis hebben ze een model gemaakt die 20 cm hoog is. In werkelijkheid is het huis 6 m hoog. Wat is de vergrotingsfactor?
A
1 :3
B
1 : 30
C
3
D
30
Slide 8 - Quiz
De foto is 11 bij 16 cm. De vergrotingsfactor is 5,5.
Wat worden de maten van de vergroting?
A
110 bij 160 cm.
B
30 bij 44 cm.
C
58 bij 70 cm.
D
60,5 bij 88 cm.
Slide 9 - Quiz
Driehoek PQR is een vergroting van driehoek ABC. BC = 12 mm QR = 20 mm. Wat is de vergrotingsfactor?
A
12 : 20 = 0,6
B
12 X 20 = 240
C
20 : 12 = 1,67
D
weet ik niet
Slide 10 - Quiz
De tweede foto is een vergroting. Welke foto is het beeld?
A
de eerste
B
de tweede
Slide 11 - Quiz
Driehoek GHI is een vergroting van DEF. Welke driehoek is het origineel?
A
GHI
B
DEF
Slide 12 - Quiz
Bij een kopieerapparaat werk je met procenten. Als je een foto 2 x wil vergroten zet je hem op 200 %. Waarop moet je hem zetten als je 3x wil vergroten ?
A
Je zet het apparaat op 3 %
B
Je zet het apparaat op 30 %
C
Je zet het apparaat op 300 %
D
Je zet het apparaat op
3000 %
Slide 13 - Quiz
Wanneer mag je spreken van een vergroting?
A
Als je een vergrotingsfactor gebruikt.
B
Als alle maten dezelfde vergrotingsfactor hebben.
C
Als het beeld en origineel gelijkvormig zijn.
D
Als het beeld en het origineel precies hetzelfde zijn.
Slide 14 - Quiz
Foto B is een vergroting van foto A. Met welk getal moet je de lengte van foto A vermenigvuldigen om de lengte van foto B te krijgen?
A
0,5
B
1,5
C
2
D
2,5
Slide 15 - Quiz
De foto is 10 bij 15 cm. De vergrotingsfactor is 4. Wat worden de maten van de vergroting?
A
35 bij 45 cm.
B
40 bij 60 cm.
C
30 bij 52,5 cm.
D
60 bij 40 cm.
Slide 16 - Quiz
Figuren kun je niet alleen vergroten, maar ook verkleinen. De vergrotingsfactor begint dan met 0,....
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quiz
De vergrotingsfactor is 1,0. De vergroting wordt..
A
groter
B
blijft hetzelfde
C
kleiner
D
breder
Slide 18 - Quiz
Een kikker is in het echt 5 cm lang en 3 cm hoog. De vergrotingsfactor is 2,4. Bereken de maten van de vergroting.
A
5 x 3 = 15
15 x 2,4 = 36 cm
B
5 x 2,4 = 12 cm
3 X 2,4 = 7,2 cm
C
5 + 3 = 8
8 x 2,4 = 19,2 cm
Slide 19 - Quiz
Welke driehoek is de vergroting van driehoek ABC?
A
PQR
B
KLM
C
DEF
D
Geen
Slide 20 - Quiz
De lengte van het origineel is 10m en van de vergroting is 30m Wat is de vergrotingsfactor?
A
0.3
B
0.33
C
3
D
33
Slide 21 - Quiz
De kaart is op schaal 1 : 200 000. Op de kaart is de afstand 5 cm. Hoeveel km is de afstand hemelsbreed in het echt?
A
1 000 000 cm
B
10 km
C
1 km
D
100 000 cm
Slide 22 - Quiz
Schaal 1 : 15. Op de kaart is de afstand 3 cm. Wat is de afstand in werkelijkheid?
A
5 cm
B
45 cm
Slide 23 - Quiz
De afstand van Almelo naar Borne is hemelsbreed 2,4 cm op de kaart.
De schaal is 1 : 460 000
Hoeveel km is de afstand?
A
1 104 000
B
11,04
C
191 666,67
D
19,17
Slide 24 - Quiz
Een kaart heeft een schaal van: 1 : 50.000 dit betekent dat 1 cm op de kaart =
A
50 km
B
0,5 km
C
5 km
D
5000 m
Slide 25 - Quiz
De afstand op de kaart bedraagt 15 cm. Dit komt overeen met 1350 km in werkelijkheid. Bereken de schaal van de kaart.
A
1:0,11
B
1:900
C
1:90
Slide 26 - Quiz
De afstand tussen Landgraaf en Amsterdam is 200 km. Op de kaart heb je een afstand van 10 cm gemeten. De schaal van de kaart is dan?
A
1 : 200.000
B
1 : 20.000
C
1 : 2.000.000
D
1 : 2000
Slide 27 - Quiz
Op een kaart met schaal 1 : 540 000 is de afstand tussen Klazienaveen en Emmen 1,5 cm. Wat is de afstand volgens deze kaart in werkelijkheid in km?
A
81 km
B
0,81 km
C
5,4 km
D
8,1 km
Slide 28 - Quiz
schaal = 1 : 10000 Hoeveel is 4 cm op de kaart, in het echt?
A
400 m
B
4000 cm
C
400 cm
D
4 m
Slide 29 - Quiz
Wat is een schaal?
A
verkleining van de werkelijkheid
B
vergroting van de werkelijkheid
C
verhouding tussen het model en het origineel
D
een kopie tussen het model en de het origineel
Slide 30 - Quiz
Welke schaal hoort er bij deze schaallijn?
A
1:200
B
1:1200
C
1:20000
D
200:1200
Slide 31 - Quiz
Het model is 11,5 cm. Schaal 1:18.
Wat betekent de schaal?
A
1 cm in het model is 18 cm in het echt
B
1 cm in het echt is 18 cm in het model
C
1 cm in het model is 11,5 cm in het echt
D
18 cm in het model is 1 cm in het echt
Slide 32 - Quiz
Het model van Jaime is op schaal gemaakt. In werkelijkheid is Jaime 21 keer zo groot.