This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 1
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Je leert hoe je zinnen correct kunt begrenzen.
Slide 2 - Slide
Wat is volgens jou de betekenis van het woord 'formuleren'?
Slide 3 - Open question
Formuleren
Onder woorden brengen.
Slide 4 - Slide
Waarom is het belangrijk om goed te formuleren?
Slide 5 - Mind map
Sleep de onderdelen naar het vak, die volgens jou bij Formuleren horen.
woordenschat
verwijswoorden
Trappen van vergelijking
zinsontleden
zinsverbanden
Goede zinnen maken.
Slide 6 - Drag question
Lesdoelen
Aan het eind van de les weet je hoe je zinnen correct begrenst;
Aan het eind van de les weet je wat een enkelvoudige en een samengestelde zin is;
Aan het eind van de les weet je wat een verbindingswoord of voegwoord is.
Slide 7 - Slide
H.1 Formuleren
Maak de startopdracht.
Slide 8 - Slide
Theorie
Soms heeft een zin één persoonsvorm. Dit noemen we een enkelvoudige zin. Bijv. Jan eet een appel. (pv = eet)
Je kunt ook zinnen aan elkaar plakken. Zulke aan elkaar geplakte zinnen, noemen we samengestelde zinnen. Een samengestelde zin heeft 2 of meer persoonsvormen.
Om zinnen aan elkaar te plakken, gebruiken we voegwoorden/verbindingswoorden. Bijv. Jan eet een appel, want hij heeft honger.
Slide 9 - Slide
Theorie
Soms staat er ook aan het begin van de samengestelde zin een verbindingswoord/voegwoord. Dan plaatsen we een komma tussen de 2 persoonsvormen die dan vaak naast elkaar staan. Dit kwam ook aan bod in Spelling.
Bijv. Omdat hij honger heeft, eet Jan een appel.
Slide 10 - Slide
Noem nog een aantal verbindingswoorden/voegwoorden. 'want, en, of' zijn al gegeven.
Slide 11 - Mind map
Maak van onderstaande 2 zinnen, één samengestelde zin. Gebruik hierbij een passend verbindingswoord.
Hij had niet geleerd. Hij heeft een 8 voor zijn toets.
Slide 12 - Open question
Diverse mogelijkheden
Hij had niet geleerd, toch heeft hij een 8 voor zijn toets.
of
Hij had niet geleerd, maar hij heeft een 8 voor zijn toets.
of
Hij heeft een 8 voor zijn toets, maar hij had niet geleerd.
of
Hoewel hij niet geleerd had, heeft hij een 8 voor zijn toets.
Slide 13 - Slide
Maak van onderstaande 2 zinnen, één samengestelde zin. Gebruik hierbij een passend verbindingswoord.
Ik vind wielrennen leuk. Ik kijk de Tour de France.
Slide 14 - Open question
Diverse mogelijkheden
Ik vind wielrennen leuk, daarom kijk ik de Tour de France.
of
Omdat ik wielrennen leuk vind, kijk ik de Tour de France.
of
Ik kijk de Tour de France, omdat ik wielrennen leuk vind.
Slide 15 - Slide
Tip
Als je gaat schrijven, probeer er dan voor te zorgen dat je niet meer dan één komma per zin gebruikt of het woordje 'en' gebruikt om zinnen aan elkaar te plakken.
Zo houd je je zinnen overzichtelijk en goed te begrijpen. Probeer onderstaande zin maar eens te lezen en in één keer te begrijpen.
Het nieuwe beleid van onze universiteit zal gericht zijn op de verdere uitbouw en ontwikkeling van op competentievorming georiënteerde onderwijsmethoden, de versterking van de faculteit in al haar geledingen en een betere voorbereiding van het management op de bestaande en de toekomstige taken.
Slide 16 - Slide
veel beter is...
Het nieuwe beleid van onze universiteit is gericht op drie doelen. Ten eerste zullen we verder bouwen aan onderwijsmethoden die op competentievorming gericht zijn. Ten tweede willen we de faculteit in al haar geledingen versterken. En ten derde willen we ervoor zorgen dat het management beter is voorbereid op de bestaande en de toekomstige taken
Slide 17 - Slide
Aan de slag!
H.1 formuleren:
Startopdr. + 1, 2, 3 en 7B
Slide 18 - Slide
Even checken!
Alles begrepen?
Slide 19 - Slide
Hoeveel persoonsvormen heeft een enkelvoudige zin?
A
Een
B
Twee
C
Twee of drie
D
Geen idee
Slide 20 - Quiz
Wanneer gebruik je een verbindingswoord of voegwoord?
A
Zodat de zin voor de lezer prettiger leest.
B
Om twee enkelvoudige zinnen samen te voegen tot één.
C
Om zinnen juist te begrenzen.
D
Alle drie antwoorden zijn goed.
Slide 21 - Quiz
Een verbindingswoord kan ook vooraan de zin staan.
A
Juist
B
onjuist
Slide 22 - Quiz
Ik begrijp hoe ik een zin op de juiste manier kan begrenzen.