Een zin bestaat uit één persoonsvorm. Dit noemen we een enkelvoudige zin.
Bijvoorbeeld: Jels eet een appel.
Je kunt ook zinnen aan elkaar plakken. Zulke aan elkaar geplakte zinnen, noemen we samengestelde zinnen. Om zinnen aan elkaar te plakken, gebruiken we voegwoorden.
Bijvoorbeeld: Jels eet een appel, want hij heeft honger.
Een voegwoord kan ook aan het begin van een zin staan:
Omdat hij honger heeft, eet Jels een appel.