Observatie wordt beïnvloed door:
• Jouw referentiekader. Dit is het geheel van waarden, normen, overtuigingen en verwachtingen van waaruit je handelt. Een referentiekader is de ‘kleur’ die je aan een situatie geeft. Je observeert bijvoorbeeld een cliënt die veel en snel praat. Jij ervaart dit als gezellig, maar je collega vindt het storend gedrag. Jullie observeren hetzelfde, maar interpreteren het gedrag anders.
• Interne factoren. Dit zijn factoren in jezelf. Als je hoofdpijn hebt, net ruzie hebt gehad of je verdrietig voelt, dan beïnvloedt dat de observatie.
• Externe factoren. Dit zijn factoren buiten jezelf. Als er harde muziek klinkt, de telefoon gaat of iemand je aanspreekt, dan is het lastig om geconcentreerd te observeren.
• Voorkeuren. De ene cliënt ligt je beter dan de andere. Deze voorkeur kan je observatie beïnvloeden: je kunt de gegevens positiever of minder positief interpreteren.
• Vooroordelen. Je hebt al een mening over de cliënt en zijn gedrag. Je denkt al te weten wat er uit de observatie gaat komen. Hierdoor kun je niet vrij en objectief observeren.