Paragraaf 5 - Beeldende taal in verhalen
Lees bladzijde 12 en 13 en maak onderstaande opdrachten in je schrift:
1. Neem de begrippen uit Paragraaf 5 over in je schrift en noteer de uitleg erbij.
2. Zoek een verhaal op wat je nog van vroeger kent (NIET Roodkapje!). Het makkelijkste is een sprookje, mythe of een fabel. Vat jouw gekozen verhaal kort samen en beantwoord vervolgens de volgende vragen:
A - Welke beelden worden er in dit verhaal gebruikt?
B - Wat wil de schrijver duidelijk maken met dit verhaal, denk je?
3. Leg uit waarom beeldende verhalen, ondanks dat ze feitelijk niet waar zijn, tóch geen onzin te noemen zijn?
4. Beantwoord de volgende vragen:
A - Leg uit wat er bedoeld wordt met de ‘Disneyficatie’ van sprookjes.
B - Over welke sprookje(s) gaan de wijze lessen in het gele kader (blz. 12)?
5. Bekijk en lees bladzijde 13 en 14 en beantwoord de volgende vragen:
A - Leg kort uit welke veranderingen in het sprookje van Roodkapje zijn gemaakt van vroeger tot nu.
B - Het gedicht van Roald Dahl is een bewerking van het sprookje van Roodkapje. Leg het verschil uit in de moraal van het sprookje vroeger ten opzichte van de moderne versie van Roald Dahl.