Les 41 Engelse werkwoorden

Lesplanning 
Vrij lezen (10 minuten)

Uitleg Engelse werkwoorden + oefening 
Kijk elkaars verhaal na (1C) 

Zelfstandig werken:
- Maak je creatieve verhaal af (1B) 
- Maak les 41: maak opdracht 1, 2, 5 en 6 




timer
10:00
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning 
Vrij lezen (10 minuten)

Uitleg Engelse werkwoorden + oefening 
Kijk elkaars verhaal na (1C) 

Zelfstandig werken:
- Maak je creatieve verhaal af (1B) 
- Maak les 41: maak opdracht 1, 2, 5 en 6 




timer
10:00

Slide 1 - Slide

Bespreken schrijfopdracht
Ruil van schrift/blaadje 
Lees elkaars verhaal en controleer de werkwoorden die onderstreept zijn. 

1. Geef een top (= compliment) over het verhaal zelf
2. Geef een top over het gebruik van de spelling/taal
3. Geef een tip over het gebruik van de spelling/taal

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video


Afspraak

Als het kan:
schrijven volgens de Nederlandse spellingregels (als een zwak werkwoord)

Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 4 - Slide

Vergelijk 'werken' en 'relaxen' hieronder. Je vervoegt de werkwoorden op dezelfde wijze. 
Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 5 - Slide

DOWNLOADEN - stam download

Ik download veel muziek. PV TT EV
Hij downloadt veel muziek. PV TT EV
Wij downloaden veel muziek. PV TT MV
Ik downloadde veel muziek. PV VT EV
Hij downloadde veel muziek. PV VT EV
Wij downloadden veel muziek. PV VT MV
Wij hebben veel muziek gedownload. VD

Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 6 - Slide


GOOGELEN / TACKELEN
(aangepaste) stam / ik-vorm: googel / tackel

Hij googelt (enkelvoud tt)
Wij tackelden (meervoud vt)
Zij hebben getackeld (voltooid deelwoord)
Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 7 - Slide

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 8 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 9 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 10 - Quiz

Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 11 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 12 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 13 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 14 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 15 - Quiz

Zelfstandig werken 
Zelfstandig werken:
 
- Maak je creatieve verhaal af (1B)
- Maak les 41: maak opdracht 1, 2, 5 en 6 
- Kijk de opdrachten na 

Slide 16 - Slide