quiz lj3 Unit 4 All Right!

Quiz unit 4 All Right!
testen van kennis van:
grammatica
woordjes
onregelmatige werkwoorden
1 / 39
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Quiz unit 4 All Right!
testen van kennis van:
grammatica
woordjes
onregelmatige werkwoorden

Slide 1 - Slide

Welk woord hoort hier in dit rijtje NIET thuis?
A
blizzard
B
hurricane
C
earthquake
D
soaked

Slide 2 - Quiz

It's very windy. I can hear the wind ....... through the trees.
A
howl
B
flood
C
wave
D
hit

Slide 3 - Quiz

Be careful! That tree is going to fall. You have to take cover .......
A
immediataly
B
immediately
C
immediatly
D
imediately

Slide 4 - Quiz

Waarvoor gebruik je de past continuous NIET?
A
in het verleden aan de gang was
B
in het verleden zijn gebeurd en afgerond
C
uitdrukken van ergernis over gewoonten
D
het verleden bezig toen iets anders gebeurde

Slide 5 - Quiz

She …..(1) .…… dinner when a bird ….(2) ….. into the window
A
was cooking / flew
B
was cooking / flyed
C
cooked / was flying
D
cooked / flew

Slide 6 - Quiz

I …..(1) …… asleep while I ….(2) ….. my homework
A
falled / did
B
fell / was doing
C
fell / did
D
falled / was doing

Slide 7 - Quiz

She ......(1) ........ a letter when her friend rang her (write)

Slide 8 - Open question

They were working on their computers while we ........ a biscuit (take)

Slide 9 - Open question

She was driving home when lightening struck her car. Welke actie duurt hier het langst?
A
autorijden is lang / bliksem is kort
B
ze duren allebei even lang
C
autorijden is kort / bliksem is lang
D
autorijden is kort / bliksem is kort

Slide 10 - Quiz

He (1) knocked me over while I (2) was trying to score a goal. Welke tijden worden hier gebruikt?
A
(1) past continuous (2) past simple
B
(1) past simple (2) present continuous
C
(1) past simple (2) past continuous
D
(1) present continuous (2) past simple

Slide 11 - Quiz

Donald Trump said that the CNN told a lot of ..... news
A
reliable
B
scientist
C
fake
D
unexpected

Slide 12 - Quiz

I would like to have soup as a(n) .......
A
on the side
B
stew
C
appetizer
D
bill

Slide 13 - Quiz

I need to ......... which instrument I want to learn to play
A
record
B
figure out
C
tune
D
showcase

Slide 14 - Quiz

Welk woord hoort NIET thuis in dit rijtje?
A
percussion
B
drum kit
C
trumpet
D
musician

Slide 15 - Quiz

Je maakt de past perfect met:
A
have + voltooid deelwoord
B
2e rijtje bij onregelmatig en -ed bij regelmatig
C
had + voltooid deelwoord
D
-ed

Slide 16 - Quiz

Welke combinatie kom je vaak tegen met de past perfect?
A
past perfect en past simple
B
past perfect en past continuous
C
past perfect en present simple
D
past perfect en present continuous

Slide 17 - Quiz

Wat zijn de regels voor gebruik van de past perfect?
A
wat eerst gebeurt past simple en daarna past perfect
B
wat eerst gebeurt past perfect en daarna past simple
C
wat eerst gebeurt past perfect en daarna past continuous
D
wat eerst gebeurt past perfect en daarna de present simple

Slide 18 - Quiz

When I came (1) home, my dad had cooked (2) dinner
A
(1) past simple (2) past simple
B
(1) past perfect (2) past simple
C
(1) past perfect (2) past perfect
D
(1) past simple (2) past perfect

Slide 19 - Quiz

My friend ......... (do) the cleaning when I arrived home
A
did
B
had done
C
done
D
had did

Slide 20 - Quiz

She ......... (choose) het study when her parents showed her the brochure.
A
had choosed
B
had choosen
C
had chosed
D
had chosen

Slide 21 - Quiz

We both hate homework, so we have that .............
A
in common
B
pleased
C
concerned
D
to be ashamed of

Slide 22 - Quiz

Welk woord hoort NIET in dit rijtje thuis?
A
annoyed
B
impressed
C
frustrated
D
in shock

Slide 23 - Quiz

I think I want to become a lawyer, but I might ............
A
notice
B
get frustrated
C
change my mind
D
get annoyed

Slide 24 - Quiz


Je gebruikt de first conditional (if) in een zin als......
A
het altijd gebeurt
B
het niet erg waarschijnlijk is dat het zal gebeuren
C
als het vrij waarschijnlijk is dat het zal gebeuren
D
het nooit gebeurt

Slide 25 - Quiz


Je gebruikt de second conditional (if) in een zin als......
A
het altijd gebeurt
B
het niet erg waarschijnlijk is dat het zal gebeuren
C
als het vrij waarschijnlijk is dat het zal gebeuren
D
het nooit gebeurt

Slide 26 - Quiz


Je maakt de first conditional met:
A
'if' + present simple + will/won't + hele werkwoord
B
'if' + past simple + would/wouldn't + hele werkwoord
C
'if' + present simple + past simple
D
'if' + past simple + present simple

Slide 27 - Quiz


Je maakt de second conditional met:
A
'if' + present simple + will/won't + hele werkwoord
B
'if' + past simple + would/wouldn't + hele werkwoord
C
'if' + present simple + past simple
D
'if' + past simple + present simple

Slide 28 - Quiz


If he ...... a millionaire, he ........ spend his money on cars and parties
A
was + would
B
was + will
C
is + will
D
is + would

Slide 29 - Quiz


If you ....... for your test,
you ...... !
A
don't study + will pass
B
don't study + won't pass
C
study + won't pass
D
study + will pass

Slide 30 - Quiz


If you ......... so stubborn (koppig), you ......... be in trouble now
A
were + would
B
don't study + won't pass
C
weren't + will
D
weren't + wouldn't

Slide 31 - Quiz


If you ......... so stubborn (koppig), you ......... be in trouble now
A
were + would
B
don't study + won't pass
C
weren't + will
D
weren't + wouldn't

Slide 32 - Quiz


De past simple bevestigend maak je met :
A
2e rijtje of -ed
B
-ed
C
2e rijtje
D
3e rijtje of -ed

Slide 33 - Quiz


De past simple vragend en ontkennend maak je met:
A
2e rijtje of -ed
B
did/didn't +-ed
C
did/didn't + 2e rijtje
D
did/didn't + hele werkwoord

Slide 34 - Quiz


De past perfect maak je met:
A
had + 2e rijtje of -ed
B
did + 2e rijtje of -ed
C
had + 3e rijtje of -ed
D
did + 3 rijtje of -ed

Slide 35 - Quiz


Onregelmatige werkwoorden: Welk rijtje klopt NIET?
A
go - went - gone
B
forgive - forgave - forgiven
C
say - said - said
D
hang - hung - hanged

Slide 36 - Quiz


Onregelmatige werkwoorden: Welk rijtje klopt NIET?
A
win - won - won
B
put - put - put
C
hit - hit - hitten
D
hurt - hurt - hurt

Slide 37 - Quiz

to shake - ....... - shaken
A
shuke
B
shaken
C
shaked
D
shook

Slide 38 - Quiz

to dig - dug - .......
A
diggen
B
dug
C
duggen
D
dugged

Slide 39 - Quiz