LJ2 DT3 Werkwoordspelling

Nederlands deeltaak 3
werkwoordspelling
herhaling + nieuwe leerstof:
lastige werkwoorden, ww+vast voorzetsel, gebiedende wijs
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands deeltaak 3
werkwoordspelling
herhaling + nieuwe leerstof:
lastige werkwoorden, ww+vast voorzetsel, gebiedende wijs

Slide 1 - Slide

Leerdoelen vandaag
- juiste spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd
- juiste spelling persoonsvorm verleden tijd
- juiste spelling voltooid deelwoord
- juiste spelling lastige werkwoorden
- herkennen en goed gebruiken vaste voorzetsels bij ww 
-gebiedende wijs



Slide 2 - Slide

Check! Wat weet je al?
Vul iedere keer het juiste antwoord in!

Slide 3 - Slide

Maaike (verhuizen) volgende maand naar een andere stad.
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuisde
D
verhuizt

Slide 4 - Quiz

Karin en Sam (sporten) vroeger erg veel, maar nu bijna niet meer.
A
sporte
B
sportte
C
sporten
D
sportten

Slide 5 - Quiz

Hij wordt erg door zijn vrienden (beïnvloeden).
A
beïnvloed
B
beïnvloedt
C
beïnvloeden
D
beïnvloet

Slide 6 - Quiz

(Worden) jij ook zo blij als de zon schijnt?
A
word
B
wordt
C
werd
D
worden

Slide 7 - Quiz

Het (gebeuren) bijna nooit dat ik te laat op mijn werk kom.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 8 - Quiz

(Beantwoorden) je broer zijn mailtjes altijd pas na 2 weken?
A
beantwoord
B
beantwoordt

Slide 9 - Quiz

Wij (liften) vorig jaar van Nederland naar Italië.
A
lifte
B
liftte
C
liften
D
liftten

Slide 10 - Quiz

Door het Corona-virus zit iedereen aan huis (kluisteren).
A
gekluistert
B
gekluisterd

Slide 11 - Quiz

Daarom (hamsteren) mijn moeder al twee weken pakken rijst en toiletpapier.
A
hamsteren
B
hamster
C
hamstert
D
hamsterd

Slide 12 - Quiz

LASTIGE WERKWOORDEN
Van sommige werkwoorden klinkt de persoonsvorm tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord hetzelfde, MAAR je schrijft ze wel anders.

Slide 13 - Slide

Ge-, be-, ont-, ver-, her- 
Woorden, die hiermee beginnen zijn lastig. 
bijvoorbeeld:
Jan verstuurt een bericht
Jan heeft een bericht verstuurd.

Slide 14 - Slide

Er is een ongeluk (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 15 - Quiz

Er (gebeuren) een ongeluk.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 16 - Quiz

De weerman heeft een mooie zomerse dag (voorspellen) .
A
voorspelt
B
voorspeld

Slide 17 - Quiz

De dief (ontvreemden) een horloge .
A
ontvreemd
B
ontvreemdt

Slide 18 - Quiz

Vaste voorzetsels werkwoorden
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel,
bijvoorbeeld:
- hopen op
- twijfelen aan
- verlangen naar

Slide 19 - Slide

Arnhem behoort ......... de groenste steden van Nederland.
A
bij
B
met
C
tot
D
in

Slide 20 - Quiz

Het menu bestaat vandaag ............. hamburgers met friet.
A
in
B
op
C
uit
D
met

Slide 21 - Quiz

Gebiedende wijs
Gebiedende wijs= bevel​

> er staat dan geen onderwerp in de zin​

Slide 22 - Slide

GEBIEDENDE WIJS:
............ mijn vraag snel!
A
Beantwoord
B
Beantwoort
C
Beantwoordt

Slide 23 - Quiz


Gebiedende wijs 
... daarmee op!


A
Hout
B
Houd
C
Hou
D
Houdt

Slide 24 - Quiz

Succes en tot volgende week

Slide 25 - Slide