Schrijfvaardigheid


Theorie schriftelijk examen Nederlands

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson


Theorie schriftelijk examen Nederlands

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Welk tekstdoel heeft een:
ingezonden brief
A
overhalen
B
overtuigen
C
mening laten vormen
D
uitleg geven

Slide 3 - Quiz

ingezonden brief in de krant

Slide 4 - Slide

Ingezonden stuk

Met een ingezonden brief reageer je in een krant of tijdschrift op een actuele gebeurtenis of een artikel uit de krant of het tijdschrift. Het is een mooie uitlaatklep voor zaken waarover je je kwaad hebt gemaakt. Met een ingezonden brief wil je de lezers overtuigen van jouw standpunt.

Een goede ingezonden brief heeft de bekende indeling inleiding – middenstuk – slot.
In de inleiding vermeld je de gebeurtenis of het standpunt in de krant waarover je je hebt opgewonden. Daarna vertel je waarom je zo boos bent of herhaal je de volgens jou onjuiste argumenten. Vervolgens geef je aan wat er volgens jou moet gebeuren of waarom de argumenten zo slecht zijn.

Vermeld in een ingezonden brief altijd het artikel waarop je reageert (titel, datum en schrijver).

Houd de brief kort en wees zakelijk of gebruik ironie als dat uitkomt en word alleen boos als dat een functie heeft.

Slide 5 - Slide


Betoog

Een betoog is een overtuigende tekst. In een betoog probeert de schrijver zijn lezers ervan te overtuigen dat hij gelijk heeft. Dit doet hij door middel van argumenten. In het begin van een betoog wordt er vaak een stelling geformuleerd. In de rest van het betoog wordt deze stelling met argumenten en voorbeelden versterkt. Ook kan de schrijver gebruik maken van het verwerpen van tegen argument. Hier later meer over.

Slide 6 - Slide

Bouwplan

Voordat je begint met schrijven is het erg handig als je een bouwplan maakt. Een
bouwplan is in principe het skelet van een betoog. In een bouwplan geef je
eerst aan wat je per alinea wilt bespreken.


Het bouwplan verschilt per tekst, omdat je je bouwplan aanpast aan je onderwerp en aan de
hoeveelheid argumenten en dergelijke. Nadat je een bouwplan als hierboven hebt
gemaakt kun je de onderwerpen waar je het over gaat hebben aan het bouwplan
toevoegen.




Voorbeeld van een bouwplan:

Alinea 1: Inleiding

Alinea 2: Stelling

Alinea 3: Argumenten voor

Alinea 4: Argumenten tegen

Alinea 5: Argumenten tegen verwerpen

Alinea 6: Conclusie





Slide 7 - Slide

Voorbeeld van een uitgebreid bouwplan


Tekstsoort: betoog

Stelling: Legalisatie van drugs


Alinea 1: Inleiding
Actueel voorbeeld



Alinea 2: Stelling
Ik ben tegen de legalisatie van drugs






Inleiding
In de inleiding is het vaak de bedoeling dat je lezers aantrekt door bijvoorbeeld een actueel voorbeeld te geven dat bij het onderwerp past.

Stelling

Denk goed over je stelling na. Formuleer de stelling zo dat je voldoende argumenten hebt als ondersteuning.

Slide 8 - Slide

Alinea 3: Argumenten voor

Door legalisatie wordt drugsgebruik gestimuleerd

Alinea 4: Argumenten tegen
Door legalisatie hoeft het niet meer stiekem
Argumenten
Er zijn veel manieren waarop je argumenten kunt geven. Hier zijn er een
paar:
Meervoudige argumentatie: Hierbij noem je alle argumenten voor je stelling.




Slide 9 - Slide

Alinea 5: Argumenten tegen verwerpen
Het argument tegen valt in het niets in vergelijking tot de gevolgen van het
argument voor.

Tegenargumentatie: Hierbij worden argumenten tegen genoemd, maar ook verworpen. Zorg er wel voor dat je de argumenten op een fatsoenlijke kunt verwerpen, anders zal de lezer het niet geheel met je eens zijn. Afwegingsargumentatie: Ook hierbij noem je de voor en nadelen, maar benadruk je dat de argumenten voor veel en veel belangrijker zijn dat de argumenten tegen.











Slide 10 - Slide

Alinea 6: Conclusie
Ik ben tegen de legalisatie van drugs, omdat hierdoor het gebruik van drugs
wordt gestimuleerd. In een betoog wordt vaak een afweging gemaakt tussen de
argumenten voor en de argumenten tegen. Deze afweging kun je terug laten komen
in de conclusie.

Conclusie

De conclusie is een belangrijk deel van je betoog. Hierin worden de
belangrijkste argumenten nog een keer op een rijtje gezet en geef je nog eens
duidelijk aan wat je mening is over het onderwerp.

Concentreer je het hele betoog op het feit dat je de lezer wilt overtuigen. Dit
is je hoofddoel bij een betoog, dus probeer hier zo weinig mogelijk vanaf te
wijken.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video


Artikel
Een artikel schrijven Je leest heel wat af in je leven, ook artikelen. Vaak
heel verschillende artikelen. In kranten, maar ook in tijdschriften. Bedenk
eens waarom het ene artikel je wel uitnodigt tot lezen en waarom je bij een
ander denkt: “Laat maar.”

Als jij een artikel schrijft, wil je dat je publiek het met interesse zal
lezen. De volgende tips kunnen je helpen  bij het schrijven van zo’n
artikel.



Slide 13 - Slide

Stap 1: Vragenlijst bij de voorbereiding                                                                                              

Watis het doel van het artikel? Amuseren, informeren of overtuigen?
Wat wil je de lezer vertellen? Wat is de hoofdgedachte van je onderwerp?
Wat is je invalshoek: een historische benadering, een actuele benadering, een
maatschappelijke benadering of een technische benadering?






Slide 14 - Slide

Stap 2: De situatie                                                                                                                                                                 
Wie is (zijn) je lezer(s): iemand die je kent? Bijvoorbeeld: je
vriend/vriendin;  iemand die je niet kent? Bijvoorbeeld: de wethouder; een
groep met duidelijke kenmerken? Bijvoorbeeld: de leerlingen uit de
bovenbouw  of een groep met vage kenmerken? Bijvoorbeeld: jongeren.
Wat zou de lezer graag over het onderwerp willen weten, wat is interessant voor
hem?

Je lezerspubliek                                                                    


Probeer zoveel mogelijk over je lezer te weten te komen:
* Voor welke leeftijd is je tekst bedoeld? Pas daarop je taalgebruik aan.
* Wat weten de lezers al over dit onderwerp?                                                                         * Gebruik je begrippen die je moet uitleggen?



Slide 15 - Slide

Stap 3: Het onderwerp                                                                                                                                                           
Weet ik voldoende over het
onderwerp?

Om op deze vraag een antwoord te geven kun je bijvoorbeeld gaan brainstormen.
Schrijf alle trefwoorden die je bij het onderwerp te binnen schieten op.


De
deelonderwerpen
                                                           


In welke volgorde schrijf je wat je de lezer beslist wil vertellen?
Stip wat de lezer al weet, hooguit beknopt aan;
Selecteer je deelonderwerpen steeds met het doel van je artikel voor ogen;
Gebruik niet te veel alinea’s je voor een deelonderwerp.



Slide 16 - Slide

Bouwplan


Schrijf een eerste versie van je artikel.

Opbouw

Geef je artikel de volgende opbouw:
* Titel: bedenk een in het oog lopende, korte en
krachtige titel.                                                                        
* Inleiding
Introduceer je onderwerp. Je kunt dit doen vanuit een voorbeeld, een aanleiding, de geschiedenis of de actualiteit, een vraag, een aanleiding of een stelling.
Gebruik eventueel de stelling of een vraag om een relatie te leggen tussen de
inleiding en het middenstuk.

*  Middenstuk

Werk hier je deelonderwerpen uit in een logische volgorde, licht toe met
voorbeelden.                        Bij
een bepaalde inleiding hoort een bijpassend middenstuk. Voorbeelden zijn: vraag
– antwoord; verleden – heden – toekomst; verschijnsel – verklaring; probleem
–oplossing




* Slot
Maak een passend einde aan je artikel. Daarin laat je de hoofdgedachte nog eens naar voren komen in de vorm van een conclusie of samenvatting, De laatste zin is belangrijk, dat is wat de lezer onthoudt.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Juiste spelling voltooid deelwoord.

De overvaller heeft alles snel (bekennen).
A
bekent
B
bekend

Slide 19 - Quiz

Wanneer en waarvoor gebruik je
'
'T ex kofschip/ ' t sexy fokschaap ?

Er zijn meer antwoorden goed
A
Bij de spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord
B
Als je bij de persoonsvorm in de verleden tijd niet hoort of de laatste letters -te of -de zijn
C
Als je het onderwerp zoekt
D
Om de persoonsvorm te vinden

Slide 20 - Quiz

De juiste spelling graag
A
Wat gebeurdt daar?
B
Wat gebeurd daar?
C
Wat gebeurt daar?

Slide 21 - Quiz


Slide 22 - Open question


Slide 23 - Open question


Slide 24 - Open question


Slide 25 - Open question