Renaissance: herhaling, sonnet + Brederode

De 16e en 17e eeuw
Literatuur: geschiedenis en theorie
Paragraaf 13: Bredero
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

De 16e en 17e eeuw
Literatuur: geschiedenis en theorie
Paragraaf 13: Bredero

Slide 1 - Slide

Voor we starten
eerst een paar vragen over paragraaf 12.

Slide 2 - Slide

middeleeuwen
renaissance
memento mori
carpe diem
theocentrisch
antropocentrisch
estheticisme
inhoud/
boodschap
individualisme
collectivisme (groep)
ridderlijk
burgerlijk

Slide 3 - Drag question

In de renaissancekunst waren translatio, imitatio en aemulatio belangrijk in
A
de beeldende kunst
B
de literatuur
C
alle renaissancekunst
D
geen enkele kunstuiting

Slide 4 - Quiz

Welke termen/ismes behoren alle drie tot de renaissance?
A
empirisme, existentialisme, modernisme
B
Liberalisme, optimisme, tolerantie
C
classicisme, empirisme, antropocentrisme
D
Purisme, aforisme, antropocentrisme

Slide 5 - Quiz

Geef de betekenis van het woord 'aforisme'.
A
vertrouwelijk
B
afwijking
C
gelijk
D
korte spreuk

Slide 6 - Quiz

Wat is geen literair genre uit de renaissance?
A
Aforisme
B
Epigram
C
Essay
D
Fabel

Slide 7 - Quiz

“De roeping van de mens is mens te zijn!” (Multatuli)

A
Aforisme
B
Epigram
C
Essay
D
Sonnet

Slide 8 - Quiz

Er waren verschillende klassiek genres die men opnieuw ging beoefen in de Renaissance. Welk genre hieronder is een klassiek genre?
A
Essay
B
Sonnet
C
Puntdicht / epigram
D
Aforisme

Slide 9 - Quiz

Wat de mens presteerde, werd niet langer gezien als een gave van God maar als iets wat uit hemzelf voortkwam.
Mens is uniek en in staat tot grootste prestaties
Zelf willen uitvinden hoe de wereld in elkaar zat.
Wedergeboorte van de klassieke oudheid
antropocentrisme
Renaissance
individualisme
empirisme

Slide 10 - Drag question

translatio
imitatio
aemulatio
overtreffen
vertalen
navolgen

Slide 11 - Drag question

Hoe uitte het estheticisme zich in de literatuur?
A
De taal moest verfijnd zijn, elegant.
B
Grote nadruk op regelgeving
C
Teksten werd voorzien van afbeeldingen van gerenommeerde kunstenaars.
D
Personages in de literatuur dienden zich geloofwaardig te gedragen

Slide 12 - Quiz

De Statenbijbel (1637) had geen grote invloed op de Nederlandse taal.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Korte herhaling 
Kenmerken Renaissance:
  1. antropocentrisme
  2. individualisme
  3. empirisme

Slide 14 - Slide

Korte herhaling 
Kenmerken kunst en literatuur:
  1. Classicisme
  2. Realisme
  3. Estheticisme

Slide 15 - Slide

Classicisme in de literatuur
Drie stadia:
  • Translatio: oefening baart kunst
  • Imitatio: het navolgen van klassieke genres 
  • Aemulatio: het overtreffen van klassieke genres




Slide 16 - Slide

Estheticisme in de literatuur
  • Nadruk op regelgeving: een literair werk voldoet aan de regels van het genre waar het bij hoort;
  • nadruk op de vorm van de literaire werken;
  • taal 'een genot voor het oor': laten zien wat je met taal kunt (woordspelingen, metrum , ingewikkelde verzen etc.)

Slide 17 - Slide

Realisme
  • elk literair werk moest waarschijnlijk zijn,  geloofwaardig;
  • personages behoorden zich te gedragen zoals mensen zich in de betreffende situaties zouden gedragen.

Slide 18 - Slide

De Nederlandse taal
  • Renaissanceliteratuur geconcentreerd rond Amsterdam en Den Haag;
  • Hollands dialect groeit uit tot 'standaardtaal';
  • rond 1700 ontstaat een soort Algemeen Nederlands;
  • vormt de basis van het huidige Nederlands;
  • grote invloed van de Statenbijbel (1637) op het Nederlands.


Slide 19 - Slide

'Populaire' literaire genres:
Toneel: tragedie, komedie/blijspel en klucht.
Lyriek: ode, epigram/puntdicht, aforisme, sonnet en emblemata.
Proza: reisjournalen en pamfletten

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Slide 22 - Slide

Opdracht
Lees het gedicht Ziekentroost op blz. 37.
 Beantwoord de volgende vragen; noteer de antwoorden in je schrift.

Slide 23 - Slide

Vragen 'Ziekentroost'
  1.  Tussen welke regels ligt in dit sonnet de volta? 
  2. Geef minstens drie tegenstellingen tussen het eerste en het tweede deel. 
  3. Wat voor bijzonderheid merk je op aan het rijmschema als je dit vergelijkt met het ‘officiële' rijmschema van een sonnet? 

Slide 24 - Slide

Antwoorden 'Ziekentroost'
 Tussen welke regels ligt in dit sonnet de volta? 
-->  tussen 3e en 4e strofe 
Geef minstens drie tegenstellingen tussen het eerste en het tweede deel. 
    --> vroeger – nu, 
    --> Pizarro – schrijver/ik, 
    --> oud – jong, 
    --> energiek – vermoeid, 
    --> succesvol – niet succesvol 


    Slide 25 - Slide

    Antwoorden 'Ziekentroost'

    Wat voor bijzonderheid merk je op aan het rijmschema als je dit vergelijkt met het ‘officiële' rijmschema van een sonnet? 
    --> Strofe I (abba) is het spiegelbeeld van strofe II (baab); bij een officieel sonnet zijn alleen de twee terzetten elkaars spiegelbeeld. 


    Slide 26 - Slide

    Vier grote schrijvers
    Bredero (kluchten, liederen)
    P.C. Hooft (sonnetten, emblemen)
    Constantijn Huygens (toneel, epigrammen)
    J. van den Vondel (tragedie, toneel) 


    Slide 27 - Slide

    Gerbrand Adriaensz. Bredero
    (1585-1618)

    Slide 28 - Slide

    Slide 29 - Slide

    Slide 30 - Slide

    Blijspel en klucht
    Volkse personages
    Onverbloemd taalgebruik
    Bedrog en overspel, persoonsverwisselingen
    Blijspel is in bedrijven verdeeld en langer dan de klucht
    Klucht wat platvloerser dan een blijspel
    • Klucht van de koe 
    • De Spaanschen Brabander 

    Slide 31 - Slide

    De snollen van Bredero
    Bekijk de video van Vlogboek en beantwoord de vragen die je in Classroom vindt.

    Slide 32 - Slide

    Slide 33 - Video

    Dit was het voor deze les
    't Kan verkeeren.

    Slide 34 - Slide

    Volgende week
    Lees paragraaf 13: Gerbrand Adriaensz. Bredero

     Klucht van de koe  of
    Klucht van de Molenaer


    Slide 35 - Slide