H3 - 2 variabele en marginale kosten, bep en max winst
toetsbespreking
T431 Hoofdstuk 1 + 2 lesbrief Vraag en aanbod
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
toetsbespreking
T431 Hoofdstuk 1 + 2 lesbrief Vraag en aanbod
Slide 1 - Slide
opgave 1
omzet = prijs x afzet
omzet stijgt met 3,1%, afzet stijgt met 0,5%
vraag: met hoeveel procent stijgt de prijs?
antwoord:
P = omzet/afzet dus stijging prijs is 103,1/100,5 x 100 = 102,6
Slide 2 - Slide
Omzet daalt met 0,7%, prijs stijgt met 3,3%, met hoeveel procent is de afzet (volume) gewijzigd?
A
-3,9%
B
-0,21%
C
-103,9%
D
-100,21%
Slide 3 - Quiz
uitwerking
omzet daalt met -0,7%, prijs stijgt met 3,3%
de afzet verandert met:
99,3/103,3 x 100 = -3,9%
Slide 4 - Slide
enkele opmerkingen
als er gevraagd wordt om de totale omzet, stop dan niet met antwoorden als je de totale afzet (Q europa + Q amerika hebt gevonden)
Als er gevraagd wordt wat te doen met de prijs op de Amerikaanse markt, geef dan geen antwoord op basis van de prijselasticiteit van de Europese markt
Als er gevraagd wordt naar de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar bramen als gevolg van een prijsverandering van aardbeien, ga dan niet de prijs van bramen veranderen
Slide 5 - Slide
Hoofdstuk 3 De Productie
paragraaf 3.3
LWEO Lesbrief Vraag en aanbod
Slide 6 - Slide
leerdoelen
je kunt het verschil uitleggen tussen progressieve, degressieve en proportionele variabele kosten
je begrijpt wat het break-even punt en de break-even afzet en omzet is
je begrijpt hoe je de maximale winst kunt berekenen
Slide 7 - Slide
3 soorten variabele kosten
Degressief = De variabele kosten per product nemen af wanneer je meer producten gaat produceren.
Proportioneel = De variabele kosten per product blijven gelijk wanneer je meer producten gaan produceren.
Progressief = De variabele kosten per product nemen toe wanneer je meer producten gaat produceren.
Slide 8 - Slide
In welke grafiek is geen sprake van proportioneel variabele kosten?
A
B
C
D
Slide 9 - Quiz
TK = 5q2+500. De gemiddelde variabele kosten bij 20 stuks zijn:
A
€25
B
€100
C
€125
D
€400
Slide 10 - Quiz
De gemiddeld variabele kosten zijn
A
proportioneel
B
progressief
C
degressief
D
een combinatie van progressief/degressief
Slide 11 - Quiz
GVK = 680 + 0,02q De gemiddeld variabele kosten zijn
A
proportioneel
B
progressief
C
degressief
D
een combinatie: progressief+degressief
Slide 12 - Quiz
In welke situatie spreken we van degressief variabele kosten? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
TK = 34q + 180.000
B
C
D
Slide 13 - Quiz
Wat is een mogelijke oorzaak van progressief variabele kosten?
A
hogere arbeidsproductiviteit
B
uitbreiding productiecapaciteit
C
efficiënte arbeidsverdeling
D
werknemers krijgen overuren dubbel uitbetaald
Slide 14 - Quiz
Wat is een mogelijke oorzaak van degressief variabele kosten?
A
werknemers werken sneller bij grotere productie
B
overwerk wordt dubbel betaald
C
werknemers lopen elkaar in de weg op de werkvloer
D
korting bij grote bestellingen leveranciers
Slide 15 - Quiz
Het verhaal van de kleuter en de basketballer
marginaal
Iets dat zich aan de rand bevind: verandering met 1 eenheid.
gemiddeld
De waarde die je krijgt om de som te delen door het aantal opgetelde waarden.
Slide 16 - Slide
Wat kun je verdienen met een lege stoel?
Slide 17 - Slide
Maximale winst
De winst is maximaal als de meeropbrengsten (MO) gelijk zijn aan de meerkosten (MK).
Dus maximale winst bij MO = MK.
Zolang de variabele kosten lager zijn dan de prijs, is het zinvol om door te produceren totdat de maximale capaciteit is bereikt.
Slide 18 - Slide
BREAK-EVEN PUNT
BEP = constante kosten/(prijs p - variabele kosten)
Als alle constante kosten zijn terugverdiend, heb je genoeg aan een prijs gelijk aan de variabele kosten om quitte te spelen.
Slide 19 - Slide
prijs: 2250 euro per fiets constante kosten = 500.000 euro variabele kosten = 1850 euro per fiets capaciteit = 4000 fietsen Wat is het break-even punt?
A
4000 fietsen
B
1250 fietsen
C
2250 fietsen
D
1850 fietsen
Slide 20 - Quiz
Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
De productie en verkoop stijgt van 2000 naar 2500. Elk product extra levert 400 euro extra winst.
B
De productie en verkoop stijgt van 2000 naar 2500. Elk product extra levert 350 euro extra winst.
C
De productie en verkoop stijgt van 2000 naar 2500. Elk product extra levert 300 euro extra winst.
D
De productie en verkoop stijgt van 2000 naar 2500. Elk product extra levert 400 euro extra winst.
Slide 21 - Quiz
Als de (gemiddeld) variabele kosten proportioneel zijn, is de winst maximaal als.... (meerdere antwoorden mogelijk)
A
de q gelijk is aan de productiecapaciteit.
B
als de productieomvang maximaal is.
C
de GTK minimaal zijn.
D
de GCK minimaal zijn.
Slide 22 - Quiz
Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de extra winst 300 euro per stuk.
B
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de extra winst 350 euro per stuk.
C
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de winst 300 euro per stuk.
D
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de winst 350 euro per stuk.
Slide 23 - Quiz
Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
De marginale kosten van de 1000e fiets is 2250 euro.
B
De marginale kosten van de 2400e fiets is 1950 euro.
C
De marginale kosten van de 3600e fiets is 2400 euro.