Ultieme 6V quiz

Homo sapiens sapiens en
Homo sapiens neanderthalis
zijn twee verschillende soorten.
A
Goed
B
Fout
1 / 50
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Homo sapiens sapiens en
Homo sapiens neanderthalis
zijn twee verschillende soorten.
A
Goed
B
Fout

Slide 1 - Quiz

De levende organismen in een bepaald gebied vormen samen een populatie
A
Goed
B
Fout

Slide 2 - Quiz

Bij commensalisme hebben beide soorten voordeel van de samenleving.
A
Goed
B
Fout

Slide 3 - Quiz

Soorten met dezelfde habitat leven in hetzelfde gebied.
A
Goed
B
Fout

Slide 4 - Quiz

Een kievit en een reiger hebben dezelfde habitat.
A
Goed
B
Fout

Slide 5 - Quiz

Een niche hangt af van abiotische en biotische factoren.
A
Goed
B
Fout

Slide 6 - Quiz

Een mens is een voorbeeld van een abiotische factor
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quiz

Planten met dezelfde niche zijn elkaars concurrenten.
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quiz

In een voedselketen staat de pijl in de richting van een predator.
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quiz

Een voedselweb kan met schimmels beginnen
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quiz

Een kreeft die gebruik maakt van een leeg slakkenhuis van een wulk is een voorbeeld van commensalisme.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quiz

Schimmels zijn altijd parasieten.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

Twee hondenrassen hebben dezelfde binaire naam.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quiz

Energetisch gezien is de productie van vlees niet efficiënt. Het wereldwijde voedseltekort zou minder groot zijn wanneer iedereen enkel plantaardig voedsel zou eten. Leg uit waarom.

Slide 14 - Open question

In de afb. is het energiestroomschema van een herbivoor zoogdier weergegeven. Bij een carnivoor is A/I groter, waarom is dat?

Slide 15 - Open question

In de afb. is het energiestroomschema van een herbivoor zoogdier weergegeven. Bij een carnivoor is P/A kleiner, waarom is dat?

Slide 16 - Open question

Stel dat we kweekvlees maken uit de cellen van dit dier. Zal de P in het nieuwe energiestroomschema dan groter of kleiner zijn? Waarom?

Slide 17 - Open question


A

Slide 18 - Quiz


A

Slide 19 - Quiz

Noem 3 organische stoffen

Slide 20 - Open question

Wat is ook alweer autotroof en heterotroof?
A
gebruikt CO2 en stoot het niet uit/verbruikt geen CO2 en stoot wel uit
B
kan uit organische stoffen energie halen/kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken
C
kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken/kan dat niet
D
heeft geen zuurstof nodig/heeft wel zuurstof nodig

Slide 21 - Quiz

Heterotrofe organismen doen ook aan koolstofassimilatie
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quiz

Wat gebeurt er met het gewicht van een individu waarbij in de cellen meer assimilatie dan dissimilatie plaats vindt?
A
gewicht neemt toe
B
gewicht blijft gelijk
C
gewicht neemt af
D
ik heb geen idee...

Slide 23 - Quiz

Enzymen worden tijdens de reactie verbruikt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Wat betekent het dat een enzym substraatspecifiek is?
A
Een enzym kan maar één type substraat produceren
B
Een enzym kan maar één type substraat omzetten
C
Een enzym heeft maar één actief centrum
D
Een enzym wordt geactiveerd door één specifiek substraat

Slide 25 - Quiz

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)

Slide 26 - Quiz

Vanaf welke temperatuur gaat enzym x denatureren?
A
vanaf 10 graden celcius
B
vanaf 15 graden celcius
C
vanaf 20 graden celcius
D
vanaf 25 graden celcius

Slide 27 - Quiz

Welk/welke enzym(en) kunnen worden opgewarmd tot 45 graden en weer afgekoeld en werken daarna nog steeds?
A
Geen van de enzymen
B
Alleen enzym z
C
Enzym z en y
D
Enzymen z, y en x

Slide 28 - Quiz

Enzymen x, y, en z kunnen werkzaam zijn in hetzelfde organisme
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quiz

Bij 37 graden zijn er meer enzymen y dan z gedenatureerd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Hoe heet de vloeistof in de thylakoïden?
A
Stroma
B
Granum
C
Lumen

Slide 31 - Quiz

Wat wordt er gebruikt/geproduceerd bij de lichtreactie?
A
Glucose / C02
B
CO2 / Glucose
C
O2 / H2O
D
H2O / O2

Slide 32 - Quiz

Wat wordt er gebruikt/geproduceerd bij de donkerreactie?
A
Glucose / C02
B
CO2 / Glucose
C
O2 / H2O
D
H2O / O2

Slide 33 - Quiz

Waar vindt de lichtreactie plaats?
A
In het lumen van de thylakoiden
B
In het stroma van de thylakoiden
C
In het lumen van de chloroplasten
D
In het stroma van de chloroplasten

Slide 34 - Quiz

Waar vindt de donkerreactie plaats?
A
In het lumen van de thylakoiden
B
In het stroma van de thylakoiden
C
In het lumen van de chloroplasten
D
In het stroma van de chloroplasten

Slide 35 - Quiz

Welke organismen doen aan dissimilatie?
A
dieren, de meeste bacteriën, schimmels
B
planten en dieren en schimmels
C
autotrofen en heterotrofen
D
planten, dieren, bacteriën en schimmels

Slide 36 - Quiz

Wat is het substraat bij de dissimilatie?
A
Chloroplast
B
CO2
C
Glucose
D
planten, dieren, bacteriën en schimmels

Slide 37 - Quiz

Is glucose een organische of een anorganische stof?
A
Organisch
B
Anorganisch

Slide 38 - Quiz

Hoe vaak wordt de citroenzuurcyclus gebruikt voor de afbraak van 1 molecuul glucose?
A
1/2 x
B
1x
C
2x
D
4x

Slide 39 - Quiz

In welk deel van de aerobe dissimilatie van glucose is (indirect of direct) zuurstof nodig?
A
in de glycolyse
B
in het pyruvaat dehydrogenase complex
C
in de citroenzuurcyclus
D
in oxidatieve fosforylering

Slide 40 - Quiz

In BiNaS 68D is een membraan getekend (hier vindt de oxidatieve fosforylering plaats). Hoe heet deze membraan?
A
buitenmembraan
B
binnenmembraan
C
cristae
D
matrix

Slide 41 - Quiz

Hoe is de dubbele membraan van een mitochondrium (waarschijnlijk) door ontstaan?
A
Door evolutie
B
Endosymbiose theorie
C
Door de oxidatieve fosforylering
D
Door het Bohr-effect

Slide 42 - Quiz

(BiNaS 68D) Waarnaartoe worden de waterstofionen verplaatst met behulp van de energie van het elektron tijdens de oxidatieve fosforylering?
A
van matrix naar tussenmembraanruimte
B
van tussenmembraanruimte naar matrix
C
van cytoplasma naar tussenmembraanruimte
D
van tussenmembraanruimte naar cytoplasma

Slide 43 - Quiz

Waar in de menselijke cel vindt melkzuurgisting plaats?
A
cytoplasma
B
celkern
C
mitochondriën
D
ribosomen

Slide 44 - Quiz


Welke stikstofverbinding is het meest bruikbaar voor planten?
A
Stikstofgas
B
Ammonium
C
Ammoniak
D
Nitraat

Slide 45 - Quiz

EUTROFIËRING ONTSTAAT DOOR
A
teveel voedingsstoffen
B
te weinig voedingsstoffen
C
teveel dieren in het water
D
alledrie antwoorden zijn goed

Slide 46 - Quiz

Welke kringloop/kringlopen zijn bij eutrofiëring verstoord?
A
Koolstofkringloop
B
Stikstofkringloop
C
Koolstofkringloop en stikstofkringloop

Slide 47 - Quiz

Wat is een oplossing voor eutrofiëring?
A
Algeneters aan het water toevoegen
B
Maaien
C
Snoeken in het water brengen
D
Forellen in het water brengen

Slide 48 - Quiz


A
Alleen 1 en 3
B
Alleen 2 en 4
C
Alleen 1 en 4
D
Alleen 4 en 5

Slide 49 - Quiz


A
NH3
B
NO2- en NO3-
C
N2O
D
Aminozuren

Slide 50 - Quiz