This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Unit 5 - MAX AllRight! Grammar recap
- Word order: adverb of place & adverb of time.
- Past simple: bevestigend, ontkennend, vragend.
Slide 1 - Slide
Zet de zinsdelen in de goede volgorde om een correcte zin te maken. Er ligt geen nadruk op de tijdsbepaling.
1
2
3
4
5
Kevin
watched
in his room
last night
television
Slide 2 - Drag question
Zet de zinsdelen in de goede volgorde om een correcte zin te maken. Er ligt wel nadruk op de tijdsbepaling.
1
2
3
4
a new poem
every day
Jessica
writes
Slide 3 - Drag question
Zet de zinsdelen in de goede volgorde om een correcte zin te maken. Er ligt geen nadruk op de tijdsbepaling.
1
2
3
4
5
the parents
bring
to football training
every Sunday
their son
Slide 4 - Drag question
Zet de zinsdelen in de goede volgorde om een correcte zin te maken. (Bij vragen is het niet mogelijk om extra nadruk op de tijd te leggen)
1
2
3
4
5
6
7
to Spain
did
go
on holiday
you
last year
?
Slide 5 - Drag question
Which one is correct?
A
She won't go on Friday to the library.
B
She won't go to the library on Friday.
Slide 6 - Quiz
Which one is correct?
A
He swims every day in the canal.
B
He swims in the canal every day.
C
In the canal he swims every day.
D
Every day, he swims in the canal.
Slide 7 - Quiz
Bij de oefeningen die nu komen, is het belangrijk dat je hoofdletters gebruikt als dat nodig is en de verkorte vorm gebruikt als het een ontkennende zin is. Je hoeft alleen de ontbrekende woorden op te schrijven, niet de hele zin.
Slide 8 - Drag question
Put the verb in the past simple: They _____ (to cook) dinner last night.
Slide 9 - Open question
Put the verb in the past simple: What ____ (you - to do) yesterday?
Slide 10 - Open question
Put the verb in the past simple: Bob ____ (to talk) on the phone for an hour yesterday.
Slide 11 - Open question
Put the verb in the past simple: _____ (she - to play) the flute when she was young?
Slide 12 - Open question
Put the verb in the past simple: Maria ____ (to clap) after the show last night.
Slide 13 - Open question
Put the verb in the past simple: I ____ (not - to like) the movie.
Slide 14 - Open question
Put the verb in the past simple: We _____ (to travel) to Istanbul two weeks ago.
Slide 15 - Open question
Put the verb in the past simple: Harry _____ (to try) to help his friend last weekend.
Slide 16 - Open question
Put the verb in the past simple: Luckily, the airline ____ (not - to cancel) the flight.
Slide 17 - Open question
Kies de juiste expressie: Hoe voel je je verder?
A
How you feel further?
B
How do you feel otherwise?
C
How feel you otherwise?
D
How further do you feel?
Slide 18 - Quiz
Kies de juiste expressie: Ik heb een blauw oog en vreselijke hoofdpijn.
A
I have a blue eye and a terrible headache.
B
I have a blue eye and bad headache.
C
I have a black eye and a annoying headache.
D
I've got a black eye and a terrible headache.
Slide 19 - Quiz
Kies de juiste expressie: Ik ben het daarover niet met je eens.
A
I disagree with you on that.
B
I am not to agree with you over that.
C
I disagree with you over that.
D
I don't agree over that with you.
Slide 20 - Quiz
Kies de juiste expressie: Er is een kans dat het gaat sneeuwen en hagelen.
A
There's a change of snow and hail.
B
There's a chance of snow and hail.
C
There's a chance it goes snowing and hailing.
D
There's a change it goes to snow and hail.
Slide 21 - Quiz
Vertaal het woord tussen haakjes: Annabel has a sore (keel).
Slide 22 - Open question
Vertaal het woord tussen haakjes: I fell off my and broke my (pols).
Slide 23 - Open question
Vertaal het woord tussen haakjes: I scratch my (kin) when I'm thinking.
Slide 24 - Open question
Vertaal het woord tussen haakjes: This (zalfje) helped cure my itchy elbow.
Slide 25 - Open question
Vertaal het woord tussen haakjes: That (stortbui) ruined our garden.
Slide 26 - Open question
Vertaal het woord tussen haakjes: It's raining, so bring an (paraplu).
Slide 27 - Open question
Vertaal het woord tussen haakjes: The (publiek) sings along to each song.
Slide 28 - Open question
Vertaal het woord tussen haakjes: Who sings the (zang) in this song?