Repetitie B1 - unit 5 versie B

Repetitie klas 1
Unit 5 - Ireland
1 / 39
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Repetitie klas 1
Unit 5 - Ireland

Slide 1 - Slide


Vertaal het vetgedrukte woord naar het Nederlands. 
There is no bone in your ear. 

Slide 2 - Open question


Vertaal het vetgedrukte woord naar het Nederlands. 
My throat hurts from talking too much. 

Slide 3 - Open question


Vertaal het vetgedrukte woord naar het Nederlands. 
I hit my head and now I feel dizzy.

Slide 4 - Open question


Vertaal het vetgedrukte woord naar het Nederlands. 
Five students in my class have got the flu

Slide 5 - Open question


Vertaal het vetgedrukte woord naar het Nederlands. 
I’m so full it feels like my stomach might explode. 

Slide 6 - Open question


Vertaal het vetgedrukte woord naar het Nederlands. 
She hit her thumb with a hammer.

Slide 7 - Open question


Vertaal het vetgedrukte woord naar het Nederlands.
The patient has a serious illness

Slide 8 - Open question

Sleep het juiste woord naar de zin. 
Let op, er blijft 1 woord over! 
Before you hear thunder you often see _________.
It's not very windy; there's just a slight_________.
It will be cold this weekend. It might even_________.
freeze
breeze
lightning
flood

Slide 9 - Drag question

Sleep het juiste woord naar de zin. 
Let op, er blijft 1 woord over! 
Can you stand on one_________?
The human body is covered in_________.
The_________ is below the mouth.
chin
leg
knee
skin

Slide 10 - Drag question

Sleep het juiste woord naar de zin. 
Let op, er blijft 1 woord over! 
I put a_________ on the wound.
When you break a bone you need a_________.
Do you have an aspirin for my_________?
I have a_________ because I fell down the stairs.
bandage
headache
cough
cast
bruise

Slide 11 - Drag question


Vertaal het vetgedrukte woord naar het Engels.
vallei

Slide 12 - Open question


Vertaal het vetgedrukte woord naar het Engels.
rivier

Slide 13 - Open question


Vertaal het vetgedrukte woord naar het Engels.
ongeluk

Slide 14 - Open question


Vertaal het vetgedrukte woord naar het Engels.
griep

Slide 15 - Open question


Vertaal het vetgedrukte woord naar het Engels.
pijn

Slide 16 - Open question


Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!
went / to / yesterday / swimming-pool / he / the 

Slide 17 - Open question


Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!
arrived / late / I / yesterday evening

Slide 18 - Open question


Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!
left / we / at 8 o'clock / home

Slide 19 - Open question


Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!
cycle / the pupils / every day / to school.

Slide 20 - Open question


Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!
now / are having / we / lunch 

Slide 21 - Open question


Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!
she / to London / last year / went

Slide 22 - Open question


Zet het werkwoord tussen haakjes in de Past simple. Maak een bevestigende zin (+).
(+) We really_____ (to enjoy) our time in London.

Slide 23 - Open question


Zet het werkwoord tussen haakjes in de Past simple. Maak een bevestigende zin (+).
(+) I_____ (to walk) to school last week. 

Slide 24 - Open question


Zet het werkwoord tussen haakjes in de Past simple. Maak een bevestigende zin (+).
(+) My parents_____ ( to live) in New York in 1969.

Slide 25 - Open question


Zet het werkwoord tussen haakjes in de Past simple. Maak een bevestigende zin (+).
(+) We_____ (to carry) our own luggage last night. 

Slide 26 - Open question


Zet het werkwoord tussen haakjes in de Past simple. Maak een bevestigende zin (+).
(+) She_____ ( to study) very hard last weekend. 

Slide 27 - Open question


Zet het werkwoord tussen haakjes in de Past simple. Maak een bevestigende zin (+).
(+) We_____ ( to plan) on coming back for them when we left.

Slide 28 - Open question


Zet het werkwoord tussen haakjes in de Past simple. Maak een vragende zin (?) of een ontkenning (-).
(-) They__________ ( to party) last weekend. 

Slide 29 - Open question


Zet het werkwoord tussen haakjes in de Past simple. Maak een vragende zin (?) of een ontkenning (-).
(-) I__________ ( to love) that restaurant to be honest. 

Slide 30 - Open question


Zet het werkwoord tussen haakjes in de Past simple. Maak een vragende zin (?) of een ontkenning (-).
(?) _____you_____ (to smell) that?

Slide 31 - Open question


Zet het werkwoord tussen haakjes in de Past simple. Maak een vragende zin (?) of een ontkenning (-).
(-) We__________ (to watch) that movie last night.

Slide 32 - Open question


Zet het werkwoord tussen haakjes in de Past simple. Maak een vragende zin (?) of een ontkenning (-).
(?)  _____they_____ ( to wear) a helmet?

Slide 33 - Open question


Zet het werkwoord tussen haakjes in de Past simple. Maak een vragende zin (?) of een ontkenning (-).
(?)  _____you_____ (to talk) to your teacher about it?

Slide 34 - Open question


Vertaal de onderstaande zin naar het Engels.
Ik ben meteen naar het ziekenhuis gegaan.

Slide 35 - Open question


Vertaal de onderstaande zin naar het Engels.
Hoe voel je je?

Slide 36 - Open question


Vertaal de onderstaande zin naar het Engels.
Ik ben het met je eens.

Slide 37 - Open question


Vertaal de onderstaande zin naar het Engels.
Wat is er gebeurd?

Slide 38 - Open question


Vertaal de onderstaande zin naar het Engels.
Ik heb mijn schouder gebroken.

Slide 39 - Open question