paragraaf 1.5 Klimaten in Brazilië

Lesdoelen
  • je weet wat de kenmerken zijn van de verschillende klimaten in Brazilië.
  • Je kunt verklaren waarom klimaten op een bepaalde plek voorkomen.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 27 slides, with text slides.

Items in this lesson

Lesdoelen
  • je weet wat de kenmerken zijn van de verschillende klimaten in Brazilië.
  • Je kunt verklaren waarom klimaten op een bepaalde plek voorkomen.

Slide 1 - Slide

Voorkennis nodig van Köppen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Aardverschuivingen
Welke voorwaarden spelen een rol bij het ontstaan?

  • aanwezigheid reliëf
  • ontbreken vegetatie
  • hevige regenval

Slide 5 - Slide

Opgave 2 klimaatfactoren

Slide 6 - Slide

opgave 3: Type neerslag: weten we het nog?

Slide 7 - Slide

Opgave 4: Tropische klimaten (A) km >18 graden
Rond de evenaar vinden we de tropische klimaten. We kunnen een onderscheid maken in de tropische klimaten met het hele jaar neerslag (Af) tussen 2000-3000mm
- tropische klimaten met een droogteseizoen in de winter (Aw). In grote delen van Brazilië is  sprake van een 
droogteseizoen (en dus een Aw klimaat). 
-Am = moessonklimaat, minder droog dan Aw.


Wanneer spreek je in een A-klimaat van een droge tijd?
Minder dan 60mm neerslag per maand.

Slide 8 - Slide

opgave 5 ITCZ
ITCZ (intertropische convergentie zone) ontstaat door de directe verwarming van het aardoppervlak waardoor lucht gaat opstijgen en er uiteindelijk een lagedrukgebied ontstaat dat stijgingsregens veroorzaakt.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

opgave 5

Slide 11 - Slide

5c. Ontstaan seizoenen en verschuiving luchtdrukgebieden/ITCZ
  • Aarde draait in 1 jaar om de zon (seizoenen) 
  • in een schuine stand
  • Aarde draait dagelijks om eigen as (dag/nacht)

  • op 2 momenten in het jaar staat de zon loodrecht op de evenaar.
  • Het lage luchtdrukgebied van de evenaar verplaatst zich richting het noordelijk halfrond en richting het zuiidelijk halfrond.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

januari
juli

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

ITCZ december (zomer)
zon loodrecht boven zuidelijke keerkring:

- ITCZ en stijgingsregens het verst naar zuiden

- midden Brazilië is nat 
- noorden Brazilië droger

Slide 19 - Slide

ITCZ juli (winter)
gebieden die te maken hebben met ITCZ:
- tropisch regenwoudklimaat
- savanneklimaat (afwisseling natte zomer en droge winter)

Slide 20 - Slide

Passaatwinden
Vanuit de hogedrukgebieden waaien de passaatwinden richting de ITCZ, richting Brazilië dus. 

Slide 21 - Slide

5c.  Formuleren op examenniveau
Waarom komt er in het noorden van Brazilië geen droge tijd voor?
  • In januari onder invloed van de natte NO-passaat.
  • In juli onder invloed ITCZ

Waarom schuift de ITCZ op zee in de Braziliaanse zomer niet mee naar het zuiden?
  • oorzaak: zeewater warmt niet zo snel op als het land.
  • gevolg: er ontstaan niet direct lage drukgebieden als gevolg van opstijgende lucht.

Slide 22 - Slide

Opgave 6 en 7 Zeestromen en klimaten aan de oostkust

- Zuid-Equatoriale Stroom en Braziliëstroom:
- relatief warme oceaanstromen- zorgen voor hogere temperaturen en meer  neerslag in Brazilië

- Falklandstroom:- relatief koude oceaanstroom- zorgt voor lagere temperaturen en minder neerslag in Brazilië

- in combinatie met het kustgebergte (Serra do Mar) is de invloed op de hoeveelheid stuwingsregen groot.

Aanlandige wind vergroot de invloed van de zeestromen.

Slide 23 - Slide

Opgave 7 Klimaten Brazilië
Noordoostkust = Aw
Zuidoostkust= Cf en Cw

Welke klimaatfactor bepaalt het verschil?

Strategie
Stap 1: wat is het grote verschil tussen A en C-klimaten?
Stap 2: welke klimaatfactor kan dit verschil bepalen?
Antwoorden
Stap 1: temperatuur
Stap 2: C = koeler dan A, dat kan verklaard worden door breedteligging en hoogteligging.

Slide 24 - Slide

Temperatuur
Reliëf

Slide 25 - Slide

Samenvattend Klimaten Brazilië 

Verschillende door:
- Verschil in hoogteligging;
- Verschil in breedteligging;
- Verschil in loef- en lijzijde;
- Verschil in wind- en zeestromen.

Slide 26 - Slide

Klimaatdiagrammen: Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar? (heb je te maken met een B-klimaat?)
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.

Slide 27 - Slide