schooltaalwoorden 11 t/m 20

Nederlands - schooltaalwoorden


11 tot en met 20

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands - schooltaalwoorden


11 tot en met 20

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Schooltaalwoorden

  • Ik weet de betekenis van het schooltaalwoord.
  • Ik kan het schooltaalwoord in een zin zetten.
  • Ik kan het schooltaalwoord schrijven.
  • Ik kan een zin maken met een schooltaalwoord. 


 

Slide 2 - Slide

Uitleg

We oefenen met de schooltaalwoorden.



 

Slide 3 - Slide

Welke vijf schooltaalwoorden ken je al?

Slide 4 - Open question

Wat betekent: de laatste ?

A
er komt niets meer daarna
B
de grootte van iets
C
te weinig
D
echt, wettig, goedgekeurd

Slide 5 - Quiz

Wat betekent: maatregelen ?

A
een groepje mensen dat advies geeft of leiding geeft
B
in het kort de belangrijkste dingen van iets opschrijven/vertellen
C
actie om iets te verbeteren of probleem op te lossen
D
een woord in het kort

Slide 6 - Quiz

Wat betekent: samenvatten ?

A
een onbekende persoon leren kennen
B
in het kort de belangrijkste dingen van iets opschrijven/vertellen
C
onderbouwen
D
duidelijk maken

Slide 7 - Quiz

Wat betekent: hoofdzakelijk ?

A
bijvoorbeeld
B
vooral, voornamelijk, het meeste
C
echt, wettig, goedgekeurd
D
er komt niets meer daarna

Slide 8 - Quiz

Wat betekent: i.p.v. ?

A
ik praat verder
B
in plaats van
C
ik print vaak
D
in Parijs varen

Slide 9 - Quiz

Welk woord past in deze zin?

Op Koning Willem 1 College studeren .......... leerlingen van zestien tot twintig jaar.
A
bijvoorbeeld
B
hoofdzakelijk
C
te weinig
D
d.m.v.

Slide 10 - Quiz

Welk woorden passen in de zin? Typ de woorden

Samira is ..... ............ in de rij voor de kassa.




Slide 11 - Open question

Welk woord past in de zin? Typ het woord.

De gemeente neemt ................ tegen afval op straat. Er komen 20 extra afvalbakken in het dorp.
A
hoofdzakelijk
B
officieel
C
gebruikelijk
D
maatregelen

Slide 12 - Quiz

Welke afkorting past in de zin? Typ de afkorting.

Vandaag drink ik bij het ontbijt thee ... ... ... koffie.

Slide 13 - Open question

Welk woord past in de zin? Typ het woord.

We gaan de tekst van Nieuwsbegrip ................

A
baseren op
B
aangeven
C
kennismaken met
D
samenvatten

Slide 14 - Quiz

Wat betekent: kennismaken met

A
in het kort de belangrijkste dingen van iets opschrijven/vertellen
B
door middel van
C
actie om iets te verbeteren of probleem op te lossen
D
een onbekende persoon leren kennen

Slide 15 - Quiz

Wat betekent: de naald

A
een groepje mensen dat advies geeft of leiding geeft
B
de grootte van iets
C
dunne stift met scherpe punt om mee te naaien
D
de bladzijde

Slide 16 - Quiz

Wat betekent: officieel

A
echt, wettig, goedgekeurd
B
zoals iets gewoonlijk gebeurt
C
te weinig
D
ongeveer

Slide 17 - Quiz

Wat betekent: de raad

A
vooral, voornamelijk, het meeste
B
een groepje mensen dat advies geeft of leiding geeft
C
de grootte van iets
D
de bladzijde

Slide 18 - Quiz

Wat betekent: de pagina

A
de grootte van iets
B
dunne stift met scherpe punt om mee te naaien
C
een groepje mensen dat advies geeft of leiding geeft
D
de bladzijde

Slide 19 - Quiz

Welk woorden passen in de zin? Typ de woorden.

De leerlingen van klas C ........ ......... ....... de nieuwe docent.



Slide 20 - Open question

Welk woord past in de zin? Typ het woord.

Doe je boek open op p........... 15.



Slide 21 - Open question

Welk woord past in de zin? Typ het woord.

De kleermaker repareert de kleding met ........... en draad.



Slide 22 - Open question

Welk woord past in de zin?

We zijn getrouwd en nu ................ man en vrouw.

A
ongeveer
B
gebruikelijk
C
hoofdzakelijk
D
officieel

Slide 23 - Quiz

Welk woord past in deze zin?

De leerlingen........ vertelt aan de schooldirecteur wat beter kan op school.

A
grootte
B
pagina
C
raad
D
afkorting

Slide 24 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van: de laatste ?
A
de eerste
B
de middelste
C
de kleinste
D
het gemiddelde

Slide 25 - Quiz

Wat is het synoniem (ander woord) voor: bladzijde ?
A
grootte
B
bijvoorbeeld
C
pagina
D
afkorting

Slide 26 - Quiz

Drie zinnen zijn niet goed.
Eén zin is wel goed. Welke?
A
De leerlingen van klas C geven aan met de nieuwe docent.
B
Mijn mening over Nederland is een gebrek aan wat ik meemaak.
C
Het is hoofdzakelijk om 'mevrouw' of 'meneer' te zeggen tegen een docent.
D
De leerlingenraad vertelt aan de schooldirecteur wat beter kan op school.

Slide 27 - Quiz

Maak de zin af:
Het is gebruikelijk om 'mevrouw' of 'meneer' te zeggen tegen ............



Slide 28 - Open question

Maak een zin met deze woorden:

in de rij - Samira - de laatste - voor de kassa - is



Slide 29 - Open question

Maak een zin met:

op - boek - je - pagina 15 - doe - open -

Slide 30 - Open question

Hoeveel nieuwe woorden begrijp je nu?

A
1 - 5
B
6 - 10
C
10 - 15
D
meer dan 15

Slide 31 - Quiz

Geef jezelf een beoordeling. Hoe ging het?

A
niet goed
B
voldoende
C
ruim voldoende
D
goed

Slide 32 - Quiz

Hoe vond je de les?

A
saai
B
wel oké
C
leuk
D
leerzaam

Slide 33 - Quiz

Einde

Bedankt dat je meedeed.


Goed gewerkt!

Slide 34 - Slide