VWO 5 uitleg betrekkelijk vnw

Le pronom relatif
Je dors dans cet hôtel, qui est confortable.
Je dors dans cet hôtel, que j'adore.
Je dors dans cet hôtel,
le personnel est agréable.
Je dors dans cet hôtel, dont elle a parlé.

1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Le pronom relatif
Je dors dans cet hôtel, qui est confortable.
Je dors dans cet hôtel, que j'adore.
Je dors dans cet hôtel,
le personnel est agréable.
Je dors dans cet hôtel, dont elle a parlé.

Slide 1 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord
 vervangt een naam of zelfstandig naamwoord uit de hoofdzin, in de bijzin:
Je connais l'homme qui a fait cela.

qui vervangt: ...?
qui is het onderwerp van de bijzin: die dat gedaan heeft.


Slide 2 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord
FC Utrecht est le club qui est en 6ème place.

qui vervangt: ...?
qui is het onderwerp van de bijzin: die de 6e plaats heeft.

=> qui vervangt een naam/zelfst. naamw. en is onderwerp van de bijzin.


Slide 3 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord
Tu connais le prof que j'ai vu?
que vervangt: ...?
que is het lijdend voorwerp van de bijzin: die ik gezien heb.

=> que vervangt een naam/zelfst. naamw. en is lijdend voorwerp  van de bijzin.


Slide 4 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord
Paris Saint Germain est le club que j'adore.
que vervangt: ...?
que is het lijdend voorwerp van de bijzin: waar ik van hou.

=> que vervangt een naam/zelfst. naamw. en is lijdend voorwerp van de bijzin.


Slide 5 - Slide

Kies het juiste betrekkelijk vnw:
Pierre et Marie sont à l'ecole ... se trouve au centre-ville
A
qui
B
que

Slide 6 - Quiz

Het betrekkelijk voornaamwoord
Je ne veux pas savoir ce qui est vrai.
ce qui vervangt: ...?
ce qui is het onderwerp van de bijzin: wat waar is.

=> ce qui vervangt een hele gedachte/zin/iets onbekends en is onderwerp is van de bijzin. Je vertaalt het als ' wat'. 


Slide 7 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord
Je ne veux pas savoir ce que tu penses.
ce que vervangt: ...?
ce que is het lijdend voorwerp van de bijzin: wat jij denkt.

=> ce que vervangt een hele gedachte/zin/iets onbekends en is lijdend voorwerp van de bijzin. En vertaal je dus ook als ' wat'.


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Het betrekkelijk voornaamwoord: waar
waarin  =
Le Bonhoeffer College est l'écoletravaille Mme Metz.
 vervangt ...?
1978 c'est l'année je suis née.

=>  gebruik je om een plaats te vervangen of een tijdsperiode.




Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Betrekkelijk voornaamwoord: waarover
waarover  = dont
Le WP est l'école dont tout le monde parle.
dont vervangt ...? En betekent waarover.


=> dont vervangt een naam/zelfst. naamw. waar "de" voor staat. (Let op: er zijn ww. met het voorzetsel de: parler de)




Slide 12 - Slide

 veel voorkomende werkwoorden met "de"
parler de = praten over
avoir envie de = zin hebben in
avoir besoin de  = nodig hebben
avoir peur de = bang zijn voor
tomber amoureux de = verliefd worden op
accepter de = accepteren om
douter de = twijfelen over
s'occuper de = zich bezighouden met
se rendre compte de = zich realiseren dat


Slide 13 - Slide

qui of que?
C'est un ami ... m'a beaucoup aidé .
A
qui
B
que

Slide 14 - Quiz


C'est le garçon ___ chante une chanson française.
A
qui
B
que
C
D
dont

Slide 15 - Quiz


J'adore le jean... tu as acheté.
A
qui
B
que
C
D
dont

Slide 16 - Quiz

C'est le nouveau film Marvel.......on a parlé.
A
ce qui
B
ce que
C
dont
D

Slide 17 - Quiz

.......me plaît, c'est sa politesse.
(Wat mij bevalt, is zijn beleefdheid)
A
ce qui
B
ce que
C
dont

Slide 18 - Quiz

Je ne sais pas......je veux faire plus tard.

A
ce qui
B
ce que
C
qui
D
que

Slide 19 - Quiz

Kies QUI of QUE.
Léa a une soeur ... s'appelle Julie.
A
qui
B
que
C
ce qui
D
ce que

Slide 20 - Quiz

Betrekkelijk voornaamwoord: voorzetsels
à, pour, avant, devant, dans, sur, sans, avec, etc.
Voici la vieille dame pour qui on a organisé un concert.
Voici le train dans lequel je suis monté.

! Als er een voorzetsel in de zin staat (of hoort bij een ww.), anders dan "de", dan gebruik je altijd:
 qui om een persoon te vervangen
een vorm van lequel om een ding te vervangen.




Slide 21 - Slide

Par exemple...
1) Regarde la fille pour qui on a applaudi!
2) Tu connais toujours les enfants avec qui tu étais au collège?
3) Prenez vos livres sans lesquels vous ne pouvez pas travailler.
4) Ceci est la plage sur laquelle on s'est bien amusés!
5) C'est le match auquel j'ai pensé. (penser à: à + le = au)
6) Ce sont les jolis tableaux auxquels j'ai réfléchi. ( réfléchir à)

Slide 22 - Slide

voorzetsel icm betr vnw
avec + lequel
avec + laquelle
avec + lesquels
avec + lesquelles

Slide 23 - Slide

à + betr vnw
à + lequel --> auquel
à + laquelle = à laquelle
à + lesquels --> auxquels
à + lesquelles --> auxquelles

Slide 24 - Slide

Aux exercices!
Maak uit je module de grammatica opdrachten en
kijk het goed na!

Slide 25 - Slide