2Hc Future

Herhaling Will & To be going to
timer
3:00
1 / 36
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling Will & To be going to
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Aan het eind van de les:
Weten we:
- Hoe we een zin in de toekomstige tijd zetten in het Engels.
- Het verschil tussen will/going to

Slide 2 - Slide

Future - toekomstige tijd
He is going to throw a party this weekend.

I will help you with your homework.

We are going to go to Italy next summer.

It will be fun!


Slide 3 - Slide

Will + hele ww
Gebruik je bij:
  • beloftes, aanbiedingen, aankondigingen, besluit (ABBA)
  • als je iets voorspelt zonder bewijs


Maak je door: will + hele ww

Bijvoorbeeld:
I think the Netherlands will win the world cup this year.

Shall: aan het begin van een vraag
Shall I help you? Alleen te gebruiken met I of we
To be going to + hele ww

Gebruik je bij: 
  • als iemand iets in de toekomst (niet) van plan is
  • voorspelling met bewijs

Maak je door: am/are/is + going to + hele ww

Bijvoorbeeld:
Look at the clouds, it is going to rain
Sheila is not going to go to the party

Slide 4 - Slide

Kijk maar naar het verschil:
Look at the dark clouds! It is going to rain!

Take an umbrella! It will rain!


Slide 5 - Slide

Look at the difference:
I am going to throw a party this weekend.

I have nothing to do this weekend, maybe I will go shopping.

Slide 6 - Slide

Present simple
Wanneer gebruik je de present simple?

We gebruiken de present simple als we het hebben over:
- feiten,
- gewoonten,
- en dingen die we met regelmaat doen.
- This book has a red color. (feit)
- Bart always bites his nails. (gewoonten)
- These kids often play with each other. (regelmatigheid)


Slide 7 - Slide

Present Simple
Vaak staan er in een zin signaalwoorden. Dat zijn woorden die het signaal afgeven dat de zin in de present simple, oftewel in de tegenwoordige tijd staat, bijvoorbeeld: always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on Saturdays, in the weekend, during the week.


Slide 8 - Slide

Present Continous
De duurvorm in de tegenwoordige tijd noemen we in de Engelse taal de present continuous. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen:

- Ik ben aan het sporten.
- We zijn aan het zingen.
- Ik sta te schreeuwen.
- Bram zit te gamen.
Deze zinnen staan allemaal in de duurvorm tegenwoordige tijd. Het vindt allemaal NU plaats.

Slide 9 - Slide

Present Continuous
In het Engels zijn er woordjes (signaalwoorden) waarmee je herkent dat het om het NU gaat. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen. De present continuous is schuingedrukt en de signaalwoorden zijn dikgedrukt:

- I am reading the newspaper right now.
- He is laughing at me at the moment.
- Do your hear that as well? She is waking up!
- Cynthia is currently cycling to school.

Om de present continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig. Namelijk een vervoeging van to be + werkwoord met -ing erachter.

Slide 10 - Slide

Kennen en herkennen
Deze vier tijden moet je naast elkaar kunnen herkennen. 
To be going to 
Staat vast, je hebt bewijs
Will
Is niet zeker, geen bewijs
Present simple
- feiten, gewoonten, - en dingen die we met regelmaat doen.
Present continous
nu bezig is, vaak plaatsvindt, of door blijft gaan in de toekomst.

Slide 11 - Slide

I think she.....the competition.
A
will win
B
is going to win

Slide 12 - Quiz

I promise I.....on time!
A
will be
B
am going to be

Slide 13 - Quiz

Tomorrow, we.....dinner at 8 p.m.
A
will have
B
are going to have

Slide 14 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm van de future:
present simple, present continuous, to be going to of will / shall.

1 What would you like to do on Sunday? ____ (we - to visit) a museum?

Slide 15 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm van de future:
present simple, present continuous, to be going to of will / shall.

We ____ (to throw) a surprise party for James on Saturday.

Slide 16 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm van de future:
present simple, present continuous, to be going to of will / shall.

____ (you - to call) me if there's a problem?

Slide 17 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm van de future:
present simple, present continuous, to be going to of will / shall.

My stomach feels terrible ... I ____ (to be) sick.

Slide 18 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm van de future:
present simple, present continuous, to be going to of will / shall.

Oh no! There's a leak in the boat! It ____ (to sink)!

Slide 19 - Open question

Most supermarkets in this town ____ (to close) at 8 p.m.

Slide 20 - Open question

Ann.....you with your homework if you ask her.
A
will help
B
is going to help

Slide 21 - Quiz

Piet.....English next year. He has already chosen a school.
A
will study
B
is going to study

Slide 22 - Quiz

She has passed all her subjects, she......
A
will graduate
B
is going to graduate

Slide 23 - Quiz

George hates his job, he.....
A
will quit
B
is going to quit

Slide 24 - Quiz

I'm hungry, maybe I.....some pizza
A
will order
B
am going to order

Slide 25 - Quiz

I think it......sunny this weekend.
A
will be
B
is going to be

Slide 26 - Quiz

Fill in the future tense with going to:
I/walk

Slide 27 - Open question

Fill in the future tense with going to:
you/get up

Slide 28 - Open question

Fill in the future tense with going to:
We/eat

Slide 29 - Open question

Fill in the future tense with going to:
She/watch

Slide 30 - Open question

Fill in the future tense with going to:
He/study

Slide 31 - Open question

Fill in the future tense with going to:
We/go

Slide 32 - Open question

Fill in the future tense with going to:
They/drive

Slide 33 - Open question

Fill in the future tense with going to:
Anne/dance

Slide 34 - Open question

I know the difference between the present and future tenses
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Slide 36 - Link