Cursus 5 Grammatica Par 7 Voorzetsels

Voorzetsels
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Voorzetsels

Slide 1 - Slide

Cursus 5 Grammatica Par 7 
Voorzetsels
(blz. 210-211

Slide 2 - Slide

Leerdoel
- Je leert voorzetsels herkennen
- Je leert de juiste voorzetsels toepassen

Slide 3 - Slide

Voorzetsel (VZ)
Een voorzetsel staat voor een lidwoord en een zelfstandig naamwoord: 
OP de kast, IN de kast, UIT de kast
VOOR de pauze, TIJDENS de pauze, NA de pauze. 

Slide 4 - Slide

Noem alle voorzetsels die je kent.

Slide 5 - Open question

Je hebt dus
voorzetsels van tijd: voor, na, tijdens, om, per, sinds
Voorzetsels van plaats/plek/locatie: aan, tegen, voor, achter, naast, op, onder, tussen, boven, onder, binnen, buiten
Voorzetsels van beweging: om, van, naar, langs, door, over

Slide 6 - Slide

Ik ren naar beneden
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 7 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Yasmine is erg gehecht ... haar familie.
op
achter
met
van
tegen
aan

Slide 8 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ik wil graag terugkomen ... deze beslissing.
op
achter
met
van
tegen
aan

Slide 9 - Drag question

We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 10 - Drag question

Dansen, fietsen, bewegen
Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Op, in, naast, voor, achter
Utrecht, Martijn, stoel, hond
Het staat vóór het zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Voorzetsel
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijknaamwoord
Lidwoord

Slide 11 - Drag question

Maken
Digitaal lesboek
opdracht 1-2-3-4-5-6
Snel klaar? Maak dan ook de extra opdrachten

Slide 12 - Slide