Nederlands 2TAB

Nederlands 
2TAB

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands 
2TAB

Slide 1 - Slide

timer
10:00
Moeilijke woorden schrijf je op in je schrift!

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
- 10 minuten lezen 
- Starten met cursus grammatica
- Zelfstandig aan de slag
- Tijd over? Blooket
 

Aan het eind van de les: 
- Hebben we de grammatica van jaar 1 opgefrist








Slide 3 - Slide

Woordsoorten (taalkundig ontleden)
Elk | woordje | in |  de | zin

  • werkwoorden ✔
  • lidwoorden ✔
  • zelfstandig naamwoorden ✔
  • bijvoeglijk naamwoorden ✔
  • voorzetsels ✔

Slide 4 - Slide

Werkwoorden (ww)
Werkwoorden zijn doe-woorden, ze geven acties aan. 
In een zin staan altijd een of meer werkwoorden.
Hoe herken je een werkwoord? 
- > Je kan ze vervoegen! 

Lopen, liep, gelopen, 
Fiets, fietste, gefietst, 

- Anna is naar school gelopen
- Peter fietste naar de supermarkt.

Slide 5 - Slide

Lidwoorden (lw)
Er zijn drie lidwoorden. de, het, en een
De en het zijn bepaalde lidwoorden. Daarvan weet je wat aangeduid wordt. 
'Een' is een onbepaald lidwoord. Bij 'een' weet je niet waar het over gaat. 

Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. Soms staat er nog een woord tussen.
- De tafel
- Het lokaal
- Een leerling





Slide 6 - Slide

Zelfstandig naamwoorden (zn)
Dat zijn mensen, dieren, dingen en planten. 
bloem, tafel, hond, schrift, Tim, Amsterdam, Leeuwarden, Hartman Sannestraat, Rijn.

Hoe herken je het zelfstandig naamwoord? 
- enkelvoud/meervoud   : hond/honden 
- verkleinwoord                 : hondje
- lidwoord ervoor zetten : de hond




Slide 7 - Slide

Bijvoeglijk naamwoorden (bn)
Bijvoeglijk naamwoorden geven extra informatie over zelfstandig naamwoorden. (Geuren, kleuren, lengte, breedte, hoogte, grootte, stoffen)


Hoe herken je een bijvoeglijk naamwoord?
- Een bijvoeglijk naamwoord kan voor OF achter het zelfstandig naamwoord staan. 
Dat is een spannende film. / De film is spannend.
-
Een bijvoeglijk naamwoord heeft een korte vorm (zonder -e) een lange vorm. 
Het spannende boek. /  Het boek is spannend.
- Je kan de trappen van vergelijking gebruiken.
Spannend - Spannender - Spannendst. 


Slide 8 - Slide

Voorzetsel (vz)
Voorzetsels zijn korte woorden die iets aangeven: 
- plaats : Het ligt op de kast
- tijd      : In de pauze koop ik een broodje
- reden/oorzaak: Door de regen kwam ik te laat op school.



Hoe herken je een voorzetsel?
- Je kan het voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten
in de boom / op de kast / achter de stoel / naast de tafel

- Het staat meestal aan het begin van de zin


Slide 9 - Slide

Voorzetsel (VZ)
 Voorzetsels zijn onder andere:








Slide 10 - Slide

Is 'slapen' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 11 - Quiz

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
wat iets/iemand doet of wat iets/iemand is
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt

Slide 12 - Quiz


Is 'zijn' een werkwoord of geen werkwoord?

"Dat is zijn sporttas."
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 13 - Quiz

De lidwoorden 'de' en 'het' zijn ... lidwoorden.
A
bepaalde
B
onbepaalde

Slide 14 - Quiz

Wat is het bepaald lidwoord/ wat zijn de bepaalde lidwoorden?
A
een
B
de
C
de,het
D
een,de

Slide 15 - Quiz

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Calvin
B
huis
C
praat
D
oplader

Slide 16 - Quiz

Nieuw hoofdstuk: lidwoorden en zelfstandig naamwoorden.

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
een naam
B
zelfde als 'de, het, een'
C
mens, dier, plant of ding
D
Wie of wat

Slide 17 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 18 - Quiz

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 19 - Quiz


Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 20 - Quiz

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 21 - Quiz

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter, sinds
C
raam, deur, wand, vakantie
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Slide 22 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 23 - Quiz

Aan de slag


Je gaat nu bezig met de opdrachten met de herhaling van jaar 1.
Dit doe je zelfstandig!

De tablets liggen in de tas en niet op tafel. 






timer
10:00

Slide 24 - Slide

Donderdag







- Lesboek + schrift bij je
- Leesboek bij je


Paragraaf 1 grammatica online af.

Slide 25 - Slide