Herhaling lezen 1.3/2.3

Herhaling lezen 1.3/2.3
Nog wat extra oefenen voor de toets 
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling lezen 1.3/2.3
Nog wat extra oefenen voor de toets 

Slide 1 - Slide


Bij verkennend lezen...
A
...probeer je de tekst te begrijpen en wil je precies weten wat erin staat.
B
...probeer je een eerste indruk van de tekst te krijgen.
C
...probeer je de tekst uit je hoofd te leren.
D
...probeer je in de tekst te vinden wat je zoekt.

Slide 2 - Quiz

Onderwerp van een tekst vinden
  • Stel de vraag waar gaat de tekst over
  • Geef antwoord in een paar woorden (geen hele zin)
  • Wanneer een tekst bijvoorbeeld gaat over het kopen van spullen op blackfriday is het onderwerp: blackfriday inkopen 

Slide 3 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 4 - Open question

Onderwerp: steeds minder mondkapjes op scholen 
Deelonderwerp:
Regels mondkapjes
Deelonderwerp:
Verzet tegen mondkapjes
Deelonderwerp:
Mening schoolleiding mondkapjes
Middenstuk: 
Alinea 3
Alinea 4
Alinea 2

Slide 5 - Slide

Zet deze deelonderwerpen in een logische volgorde
Deelonderwerp 1 
Deelonderwerp 2
Deelonderwerp 3
De walvisjacht
Wat eten walvissen
Wat is een walvis?

Slide 6 - Drag question

Kenmerken van alinea's
- Alinea's zijn stukjes teksten
- Je herkent ze aan blokken van zinnen
- Ze hebben vaak een witte regel boven en onder de alinea
- Soms heeft een alinea geen witregels. Dan springt de alinea in.
- Een alinea begint sowieso altijd op een nieuwe regel. 

Slide 7 - Slide

Wat is GEEN kenmerk van een alinea?
Een alinea
A
Een alinea begint op een nieuwe regel
B
Een alinea heeft een titel
C
Een alinea vertelt iets over een deelonderwerp van de tekst
D
Een alinea laat de regel inspringen

Slide 8 - Quiz

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 9 - Quiz


Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Overhalen

Slide 10 - Quiz

Verwijswoorden
Geen verwijswoorden
ze
kijkt
rond
hij 
mompelt
kleur

Slide 11 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 12 - Drag question

Als laatste... de signaalwoorden
Wat moet je daar ook alweer mee? 

Slide 13 - Slide