What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Zinsontleden hh lj1
Welkom!
Telefoon mag je bij je houden, log alvast in en leg je telefoon omgekeerd op de hoek van je tafel.
Leg klaar op je tafel: je schrift en een pen.
timer
2:00
1 / 30
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
This lesson contains
30 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Welkom!
Telefoon mag je bij je houden, log alvast in en leg je telefoon omgekeerd op de hoek van je tafel.
Leg klaar op je tafel: je schrift en een pen.
timer
2:00
Slide 1 - Slide
Doel en planning
Doel van de les:
aan het einde van de les kun je de verschillende zinsdelen uit jaar 1 herkennen en benoemen.
Planning van de les:
- herhaling d.m.v. quiz
- vragen?
- De Weddenschap
Slide 2 - Slide
Ik heb mijn moeder gisteren een boek gegeven voor haar verjaardag.
Welke zinsdelen herken je?
Bedenk het eerst zelf en overleg dan met je buur.
timer
2:00
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen
Slide 5 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
'Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest.'
A
vandaag
B
school
C
is
D
geweest
Slide 6 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?'
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt
Slide 7 - Quiz
Wat is een persoonsvorm altijd voor een woord?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord
Slide 8 - Quiz
Eerst de PV vinden en dan de zin in zinsdelen verdelen.
Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .
Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel.
Slide 9 - Slide
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? 'Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.'
A
3
B
5
C
4
D
6
Slide 10 - Quiz
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'
A
2
B
4
C
3
D
5
Slide 11 - Quiz
Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden uit de zin
Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin
Slide 12 - Slide
Wat is de het wg?
'Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest.'
A
Kees
B
geweest
C
is
D
is geweest
Slide 13 - Quiz
Wat is het wg?
'Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?'
A
Waarom
B
Kees
C
wandelt
D
de avondvierdaagse
Slide 14 - Quiz
Onderwerp
Zoek de persoonsvorm
Vraag: wie of wat + persoonsvorm
Het antwoord op die vraag is het onderwerp
Slide 15 - Slide
Wat is het onderwerp?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'
A
De fiets
B
mijn broer
C
stond
D
de fiets van mijn broer
Slide 16 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?'
A
Waarom
B
Kees
C
wandelt
D
de avondvierdaagse
Slide 17 - Quiz
Lijdend voorwerp
Wie/wat + onderwerp + gezegde?
Slide 18 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'
A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 19 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'
A
Razend
B
de leraar
C
een krijtje
D
het lokaal
Slide 20 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 21 - Quiz
Meewerkend voorwerp
Aan
wie of voor wie + gezegde + onderwerp en lijdend voorwerp
Slide 22 - Slide
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
1. Zoek eerst de
persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag:
Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Slide 23 - Slide
Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 24 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 25 - Quiz
Bijwoordelijke bepaling
Je moet eerst de andere stappen doorlopen.
- plaats
- tijd
- reden
Slide 26 - Slide
Wat is het de bijwoordelijke bepaling?
'Mijn oma appte mij het recept gisteren.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
gisteren
Slide 27 - Quiz
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
'De jongen schrijft op zijn kamer een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
op zijn kamer
C
aan zijn vriendin
D
een liefdesbrief
Slide 28 - Quiz
Wat moet je weten en kunnen?
Zinsdelen
Het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen
Het onderwerp in een zin benoemen
Het lijdend voorwep kunnen vinden
Het meewerkend voorwerp
De bijwoordelijke bepalingen
Slide 29 - Slide
En nu: De Weddenschap!
Slide 30 - Slide
More lessons like this
Zinsdelen en woordsoorten
December 2023
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Bijwoordelijke bepaling
May 2022
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 2
Redekundig ontleden
February 2021
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Zinsontleden kader 3
October 2018
- Lesson with
41 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, havo
Leerjaar 1,3
Zinsontleden
October 2023
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Zinsontleden
October 2018
- Lesson with
47 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
zinsontleden - differentiatie
September 2018
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Zinnen ontleden
March 2023
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 3