This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
D2BTh4
B4: Bloedvaten
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a.
Slide 1 - Slide
Wat weet jij (al) van 'bloedvaten'
1. Je weet en kunt uitleggen welk 3 typen bloedvaten er zijn
2. Je weet en kunt uitleggen welke functies en kenmerken de
3 typen bloedvaten hebben
Slide 2 - Slide
welke drie soorten bloedvaten zijn er?
A
Aorta, slagaders en aders
B
Aorta, aders en haarvaten
C
Aorta, slagaders en haarvaten
D
Slagaders, aders en haarvaten
Slide 3 - Quiz
Bevatten slagaders zuurstofrijk bloed?
A
ja
B
nee
C
meestal wel maar soms niet
Slide 4 - Quiz
Een bloedvat is 1 cel dik. Wat is NIET waar?
A
hierdoor kan vocht met zuurstof
B
hierdoor kan vocht met koolstofdioxide
C
hierdoor kunnen voedingsstoffen
D
hierdoor kan een stukje spaghetti
Slide 5 - Quiz
Slagaders
Haarvaten
Aders
Gespierde wand
1 cellaag dik
'Vervoert bloed naar het hart toe
Vervoert bloed
van hart af
Heeft kleppen
Hier vindt gaswisseling plaats
Slide 6 - Drag question
Welke bloedvaten zijn op de foto zichtbaar?
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders
D
de aorta
Slide 7 - Quiz
Je kunt je hartslag meten bij je pols. Dit is een voorbeeld van een
A
aorta
B
slagader
C
ader
D
haarvat
Slide 8 - Quiz
Bloedvat: Wat geeft nummer 2 aan?
A
een slagader
B
een ader
C
een haarvat
Slide 9 - Quiz
Wat is er bijzonder aan de longader?
A
De bloeddruk is er hoog
B
Hij loopt van het hart af
C
Hij bevat zuurstofrijk bloed
D
Hij heeft een gespierde wand
Slide 10 - Quiz
In welke bloedvaten is de bloeddruk laag?
A
In haarvaten en aders
B
alleen in aders
C
alleen in haarvaten
D
in slagaders
Slide 11 - Quiz
In welke bloedvaten worden stoffen in het bloed opgenomen en aan organen afgegeven?
A
aders
B
haarvaten
C
slagaders
D
de holle aders
Slide 12 - Quiz
Door welke bloedvaten stroomt het bloed vanuit je lichaam terug naar het hart?
A
Aders
B
Haarvaten
C
Slagaders
D
de aorta
Slide 13 - Quiz
Wat is waar?
1. Slagaders: wand dik, bloeddruk hoog 2. Aders: kleppen in armen en benen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar
2: nietwaar
D
1: nietwaar
2: waar
Slide 14 - Quiz
Wat is waar?
1. Slagaders: bloed van hart af 2. Aders: dun en weinig elastische wand
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar
2: nietwaar
D
1: nietwaar
2: waar
Slide 15 - Quiz
Slagaders
Aders
Naar het hart toe
Van het hart af
Dikke gespierde wand
Dunne slappe wand
Kleppen over de gehele lengte
Kleppen alleen bij het hart
Bloed stroomt snel
Bloed stroomt langzaam
Slide 16 - Drag question
Wat is waar? 1. Aders: bloeddruk laag 2. Slagaders: dik, stevige, elastische wand
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar
2: nietwaar
D
1: nietwaar
2: waar
Slide 17 - Quiz
Wat is waar? 1. Aders: bloed stroomt weg van de organen 2. Slagaders: liggen meestal diep in het lichaam
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar
2: nietwaar
D
1: nietwaar
2: waar
Slide 18 - Quiz
Wat is waar? 1 Bij een aderlijke bloeding stroomt meer bloed weg dan bij een slagaderlijke bloeding 2 Bloeddruk wordt veroorzaakt doordat het hart bloed wegpompt