Woordvolgorde hoofdzin / bijzin

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

De woordvolgorde in de hoofdzin:

onderwerp - persoonsvorm - tijd - manier - plaats - rest

De man loopt vandaag met veel haast naar het station in Arnhem om een koffie to go te kopen.

Anne woont al drie jaar met veel plezier in een appartement.

De samengestelde zin
De woordvolgorde in de hoofdzin - hoofdzin

Gebruik de voegwoorden: en, of, maar, want, dus

Piet woont in Amsterdam en hij werkt daar ook.
We gaan naar Oostenrijk of we gaan naar Spanje.
Ik wil een auto kopen, maar ik heb niet genoeg geld.
Ans doet een cursus Nederlands, want ze wil beter Nederland leren.
De trein heeft vertraging, dus ik kom te laat op mijn werk.
De trein heeft vertraging, dus kom ik te laat op mijn werk.

Samengestelde zin:
hoofdzin - bijzin
bijzin - hoofdzin

Ik ga vandaag met de fiets, omdat het hard regent.
Omdat het hard regent, ga ik vandaag met de fiets.

Ik koop een nieuwe auto, als ik genoeg geld heb.
Als ik genoeg geld heb, koop ik een nieuwe auto.

We gaan nog iets drinken, nadat de film afgelopen is.
Nadat de film afgelopen is, gaan we nog iets drinken.

Joost kijkt altijd naar het laatste nieuws, voordat hij naar bed gaat.
Voordat hij naar bed gaat, kijkt Joost altijd naar het laatste nieuws.

We zijn altijd heel vrolijk, wanneer de lente begonnen is.
Wanneer de lente begonnen is, zijn we altijd heel vrolijk.

U krijgt bericht van ons, zodra de uitslag bekend is.
Zodra de uitslag bekend is, krijgt u bericht van ons.

Ik woonde in Londen, toen ik klein was.
Toen ik klein was, woonde ik in Londen.

Ik ga met de fiets naar het werk, hoewel het slecht weer is.
Hoewel het slecht weer is, ga ik met de fiets naar het werk.

Peter wil meer sporten, zodat hij zich fitter gaat voelen.
Zodat hij zich fitter gaat voelen, gaat Peter meer sporten.

* Wanneer het eerste deel van een samengestelde zin een bijzin is, krijg je in het tweede deel ook inversie.
* Tussen twee persoonsvormen staat altijd een komma.

Woordvolgorde in de zin (in principe)
Tijd - Manier - Plaats - de rest

Welke zin is juist?

1. Ik moet hard studeren voor het examen, want het examen heel moeilijk is.
2. Ik moet hard studeren voor het examen, want het examen is heel moeilijk.
3. Ik moet hard studeren voor het examen , want heel moeilijk is het examen.

1. Pedro spreekt geen Nederlands, maar hij het wel een beetje begrijpt.
2. Pedro spreekt geen Nederlands maar wel een beetje begrijpt hij het.
3. Pedro spreekt geen Nederlands, maar hij begrijpt het wel een beetje.

1. Mijn ouders waren heel blij, toen ze vorige week het goede nieuws hoorden.
2. Mijn ouders waren heel blij, toen ze hoorden het goede nieuws vorige week.
3. Mijn ouders waren heel blij, toen ze hoorden het goede nieuws vorige week.

1. Ik ga vrijdagavond niet mee naar het cafe, want heb ik een andere afspraak.
2. Ik ga vrijdagavond niet mee naar het cafe, want ik heb een andere afspraak.
3. Ik ga niet mee vrijdagavond naar het cafe, want ik heb een andere afspraak.

1. Ik kan zaterdag mee naar het pannenkoekenrestaurant, maar ik heb ook een afspraak bij de kapper.
2. Ik kan mee naar het pannenkoekenrestaurant zaterdag, maar ik heb ook een afspraak bij de kapper.
3. Ik kan zaterdag mee naar het pannenkoekenrestaurant, maar ik ook een afspraak bij de kapper heb.

1. Ik heb geen zin om naar de kroeg te gaan , dus ik kan vanavond bij mijn broer Netflixen.
2. Ik heb om naar de kroeg te gaan geen zin, dus ik kan vanavond bij mijn broer Netflixen.
3. Ik heb geen zin om naar de kroeg te gaan, dus ik kan bij mijn broer vanavond Netflixen.

1. Zullen we zaterdag naar de film gaan , of zullen we zondag uit eten gaan?
2. Zullen we naar de film gaan zaterdag, of zullen we uit eten gaan zondag?
3. Zullen we naar de film zaterdag gaan, of zullen we zondag uit eten gaan?

1. Carla viert dit jaar haar verjaardag thuis en zij ook in een cafe haar verjaardag viert.
2. Carla viert haar verjaardag thuis dit jaar en zij viert in een cafe haar verjaardag ook.
3. Carla viert dit jaar haar verjaardag thuis en zij viert haar verjaardag ook in een cafe.

1. Veel mensen zijn meestal heel moe, als ze thuiskomen na een dag van hun werk.
2. Veel mensen zijn meestal heel moe, als ze na een dag van hun werk thuiskomen.
3. Veel mensen zijn meestal heel moe, als ze van hun werk thuiskomen na een dag .

Let op!

1. Voordat hij gaat naar zijn werk, laat Peter 's morgens eerst zijn hond uit.
2. Voordat hij naar zijn werk gaat, laat Peter 's morgens eerst zijn hond uit.
3. Voordat hij naar zijn werk gaat, Peter laat 's morgens eerst zijn hond uit.
4. Voordat hij gaat naar zijn werk, laat Peter 's morgens eerst zijn hond uit.

1. Hoewel de treinen vaak vertraging hebben, reis ik elke dag met de trein.
2. Hoewel de treinen hebben vaak vertraging, ik reis elke dag met de trein.
3. Hoewel de treinen vaak vertraging hebben, ik reis elke dag met de trein.
4. Hoewel de treinen hebben vaak vertraging, reis ik elke dag met de trein.

1. Zodra de uitslag is binnen, de assistente zal u bellen.
2. Zodra de uitslag binnen is, de assistente zal u bellen.
3. Zodra de uitslag is binnen, zal de assistente u bellen.
4. Zodra de uitslag binnen is, zal de assistente u bellen.

1. Toen we nog in Groningen studeerden, we gingen vaak naar de film.
2. Toen we nog in Groningen studeerden, gingen we vaak naar de film.
3. Toen we nog studeerden in Groningen, gingen we vaak naar de film.
4. Toen we nog studeerden in Groningen, we gingen vaak naar de film.

1. Zodra ik mijn rijbewijs gehaald heb, ik ga een auto kopen.
2. Zodra ik heb gehaald mijn rijbewijs, ga ik een auto kopen.
3. Zodra ik heb gehaald mijn rijbewijs, ik ga een auto kopen.
4. Zodra ik mijn rijbewijs gehaald heb, ga ik een auto kopen.

1. Omdat ze griep heeft, Susan gaat vandaag niet naar haar werk.
2. Omdat ze griep heeft, gaat Susan vandaag niet naar haar werk.
3. Omdat ze heeft griep, gaat Susan vandaag niet naar haar werk.
4. Omdat ze heeft griep, Susan gaat niet naar haar werk vandaag.

1. Zodra de zon weer gaat schijnen, de meeste mensen worden vrolijk.
2. Zodra de zon gaat weer schijnen, de meeste mensen worden vrolijk.
3. Zodra de zon gaat weer schijnen, worden de meeste mensen vrolijk.
4. Zodra de zon weer gaat schijnen, worden de meeste mensen vrolijk.