Les 13: herhaling toetsstof

Welkom bij Nederlands
Ga zitten volgens de plattegrond

1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Ga zitten volgens de plattegrond

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
1. Maria Montanelli
2. Nakijken opdr 1 bladzijde 243
2. Algemene herhaling  toetsstof
3. Vragen?
4. Maken opdr 2 bladzijde 244 + nakijken

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

7 vaste tekststructuren
1. verleden/heden/toekomststructuur
2. probleem/oplossingsstructuur
3. verklaringsstructuur
4. aspectenstructuur
5. argumentatiestructuur
6. voor-en nadelenstructuur
7. vraag-antwoordstructuur

Slide 5 - Slide

Tekst met een verleden-heden-(toekomst)structuur
  • Inleiding: introductie onderwerp
  • Midden: situatie vroeger, situatie nu
  • Slot: conclusie of voorspelling over de situatie in de toekomst.

Voorbeeld: een artikel met de titel "Hoe ging men in het verleden om met virussen en kunnen we daar iets van leren?"

Slide 6 - Slide

Tekst met een probleem-oplossingsstructuur
  • Inleiding: probleem
  • Middenstuk: gevolgen / oorzaken / oplossingen
  • Slot: de beste oplossing /  aanbeveling

Voorbeeld:  een artikel met de titel "Wat kunnen we doen om Coronabesmettingen op scholen te voorkomen?"

Slide 7 - Slide

Tekst met een verklaringsstructuur
  • Inleiding: introductie van een bepaald verschijnsel
  • Midden: kenmerken / voorbeelden / verklaringen / oorzaken
  • Slot: samenvatting / conclusie

Voorbeeld: een artikel met de titel "Waarom zijn er in de USA relatief veel coronaslachtoffers?" 

Slide 8 - Slide

tekst met een aspectenstructuur
inleiding
onderwerp
middenstuk
diverse aspecten van het onderwerp
slot
samenvatting

--> voorbeeld: een tekst over balsporten 

Slide 9 - Slide

tekst met een argumentatiestructuur
inleiding
stelling, standpunt (eventueel als vraag)
middenstuk
argumenten voor de stelling of het standpunt
tegenargumenten (+ weerlegging)
slot
herhaling stelling (of beantwoording van de vraag)
-->  voorbeeld: een tekst over het al dan niet afschaffen van  Zwarte Piet​

Slide 10 - Slide

tekst met een voor- en nadelenstructuur
inleiding
vraag of stelling
middenstuk
voor- en nadelen
slot
afweging of conclusie

--> voorbeeld: een tekst over de voor- en nadelen van vaccineren

Slide 11 - Slide

tekst met een vraag-antwoordstructuur
inleiding
vraag 
middenstuk
antwoorden
slot
samenvatting of conclusie

--> voorbeeld: een tekst over hoe je ervoor kan zorgen dat je haalt op school

Slide 12 - Slide

Welke vaste tekststructuur is NIET geschikt voor een uiteenzetting?(informatieve tekst)
A
Een aspectenstructuur
B
Een vraag-antwoord-structuur
C
Een argumentatie-structuur
D
Een verklaringstructuur

Slide 13 - Quiz

Welke tekststructuur past bij een betoog?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
verklaringsstructuur
D
aspectenstructuur

Slide 14 - Quiz

stijlfiguren en beeldspraak
  • kun je gebruiken om een tekst of een debat/gesprek levendig en aantrekkelijk te maken
  • gebruik je om iets te benadrukken, om ergens de aandacht op te vestigen

Slide 15 - Slide

stijlfiguren

Slide 16 - Mind map

herhaling
  • Verdorie, verdorie en nog eens verdorie.
  • Geld, ja, geld is het enige waar hij voor leeft.
  • Ik ga nooit, nooit meer in een achtbaan.

Slide 17 - Slide

tegenstelling
  • Wij steunen elkaar door dik en dun.
  • De grootste ondernemer van de stad moest op de kleintjes letten.
  • Een grote mond, maar een klein hartje hebben.

Slide 18 - Slide

opsomming: drieslag
Een opsomming van drie woorden, zinnen of zinsdelen.
  • Bloed, zweet en tranen.
  • Geloof, hoop en liefde
  • Veni, vidi, vici.
  • Heerlijk, helder, Heineken.

Slide 19 - Slide

opsomming: climax
Een steeds sterker wordende reeks.
  • Goed, beter, best.
  • Hij voelde zich goed, nee geweldig, hij voelde zich ronduit fantastisch!

Slide 20 - Slide

opsomming: omgekeerde climax
Een steeds zwakker wordende reeks
  • Hij dacht een auto te hebben gewonnen, maar het bleek zelfs nog geen fiets. Nee, hij won een bal.

Slide 21 - Slide

Hyperbool

Als je overdrijft:


Het duurde tien jaar voordat je eindelijk eens terugbelde!

Slide 22 - Slide

Understatement

Als je iets afzwakt. Iets is minder mooi, groot of belangrijk dan het in werkelijkheid is.


Mijn rijke oom heeft een stulpje in Monaco gekocht.

Slide 23 - Slide

Eufemisme
Als je iets 'verzachtend' of netter uitdrukt, dan het in werkelijkheid is. De werkelijkheid is niet zo prettig of netjes.

Uw zoon heeft een heel eigen manier van 
communiceren met de docent.

Slide 24 - Slide

BEELDSPRAAK
Bij BEELDSPRAAK is er een overeenkomst tussen BEELD en OBJECT.

Vergelijking:
Die auto rijdt echt zo traag als een slak.
Metafoor:
Dat is een boom van een kerel.
Metoniem: (uitleg verschillende verbanden: zie volgende slide)
Frankrijk heeft goud gewonnen op het laatste WK.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Je had een tien voor het proefwerk. Je had het dus wel aardig gemaakt.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 27 - Quiz

Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 28 - Quiz

De dierenarts heeft het arme dier moeten laten inslapen.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 29 - Quiz

Mijn smaakpapillen zijn de weg kwijt.

"zijn de weg kwijt' =
A
metoniem
B
metafoor

Slide 30 - Quiz

'Zij zingt als een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymia
C
metafoor
D
personificatie

Slide 31 - Quiz

ARGUMENTATIE

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Maken opdracht 2 blz 244-246

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Wat gaan we doen?
1. Maria Montanelli
2. Nakijken opdr 1 bladzijde 243
2. Algemene herhaling  toetsstof
3. Vragen?
4. Maken opdr 2 bladzijde 244 + nakijken

Slide 42 - Slide