H2 Lezen - Vaste tekststructuren: argumentatie / aspecten / voor- en nadelen / vraag- antwoord

Vaste tekststructuren
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vaste tekststructuren

Slide 1 - Slide

H1 lezen: we hebben 3 vaste tekststructuren besproken: probleem-oplossingsstructuur, verklaringsstructuur en verleden-heden-toekomststructuur. 
Je leert over vast tekststructuren die je in teksten moet herkennen.
Je leert 4 nieuwe vaste structuren: argumentatiestructuur, aspectenstructuur, voor- en nadelenstructuur en vraag- en antwoordstructuur. 
Inhoud en opbouw:  
argumentatiestructuur, aspectenstructuur, voor- en nadelenstructuur en vraag- en antwoordstructuur. 
Nederlands H2 Lezen, blz. 42-49
startopdracht (zelfstandig en samen bespreken)
maak opdr. 1 - 2 - 3   
Snel klaar? Maak dan ook opdr. 4 + 5
Hoe ging het? 

Slide 2 - Slide

1. argumentatiestructuur
In een argumentatiestructuur wordt een mening of standpunt onderbouwd. Voorbeeldteksten zijn betogen, advertentieteksten of sollicitatiebrieven.

Slide 3 - Slide

argumentatiestructuur
- Inleiding: standpunt
- Middenstuk: argumenten (voor en tegen met weerlegging) voor je standpunt
- Slot: herhaling standpunt

Slide 4 - Slide

signaalwoorden argumentatie
- voor het standpunt: naar mijn mening, concluderend, kortom, dus
- voor argumenten die losstaan van andere argumenten: ten eerste…, overigens, nog afgezien van, trouwens
- voor argumenten die horen bij andere argumenten: daarbij komt, vooral ook, omdat.
- redenen en verklaringen: omdat, want, namelijk, daarom, aangezien, op grond van, immers, om die reden

Slide 5 - Slide

2. aspectenstructuur
Bij aspecten moet je denken aan een kant of een zijde onder de aandacht brengen. De schrijver haalt een kwestie aan om te beschouwen. 
Voorbeeld: een aspect is het moeder- of vaderschap en de overtuiging die jouw schrijver heeft om een kind op te voeden.

Slide 6 - Slide

Aspectenstructuur
- In de inleiding: het onderwerp wordt benoemd
- In het middenstuk: diverse aspecten van het onderwerp worden toegelicht
- In het slot: Een samenvatting wordt gegeven van de aspecten

Slide 7 - Slide

signaalwoorden aspectenstructuur
- bij een aspectenstructuur kunnen verschillende signaalwoorden toegepast worden in een tekst, denkende hierbij aan:
- opsomming: ook, verder, ten eerste, ten tweede, etc. in de eerste plaats, in de tweede plaats, etc. daarnaast, bovendien, vervolgens, ten slotte, als laatste, niet alleen … maar ook, zowel ... als, een ander argument, er is nog een reden waarom die reden.
Tegenstelling: maar, echter, toch, desalniettemin, desondanks, daarentegen, aan de ene kant, aan de andere kant, enerzijds, anderzijds, hoewel, integendeel, daar staat tegenover

Slide 8 - Slide

3. Voor- en nadelenstructuur
In een tekst kunnen de voordelen en de nadelen over een onderwerp worden beschreven. Deze komen voor in een betoog of beschouwing.

Slide 9 - Slide

Voor- en-nadelenstructuur
- In de inleiding: het onderwerp, een vraag of een stelling wordt beschreven
- In het middenstuk: de voor- en de nadelen over het onderwerp worden genoemd (meestal verdeeld in alinea's)
- In het slot: Een conclusie of afweging wordt beschreven

Slide 10 - Slide

signaalwoorden voor- en nadelenstructuur
Tegenstelling: maar, echter, toch, desalniettemin, desondanks, daarentegen, aan de ene kant, aan de andere kant, enerzijds, anderzijds, hoewel, integendeel, daar staat tegenover
 

Slide 11 - Slide

4. vraag- en antwoordstructuur
In een tekst kan een (hoofd-)vraag gesteld worden waarop een antwoord of meerdere antwoorden worden beschreven. 

Slide 12 - Slide

Vraag- en antwoordstructuur
- In de inleiding: een vraag wordt gesteld
- In het middenstuk: een antwoord of meerdere antwoorden worden beschreven
- In het slot: Een samenvatting wordt gegeven of een conclusie wordt gesteld

Slide 13 - Slide

signaalwoorden vraag- en antwoordstructuur
Opsomming: en, ook, verder, ten eerste, ten tweede, etc.
in de eerste plaats, in de tweede plaats, etc.
daarnaast, bovendien, vervolgens, ten slotte, als laatste, niet alleen … maar ook, zowel ... als, een ander argument, er is nog een reden waarom

Slide 14 - Slide

Vraag en antwoordstructuur
-- inleiding: ?
-- kern: antwoorden
--slot: samenvatting of conclusie
Wat moet op de plaats van het vraagteken staan?
A
opdracht
B
vraag
C
conclusie
D
onderwerp

Slide 15 - Quiz

Wat vind je in het middenstuk van de vraag- en antwoordstructuur?
A
de vraag
B
de antwoorden
C
de samenvatting
D
de conclusie

Slide 16 - Quiz

Voor-en nadelenstructuur hoort bij...
A
een uiteenzetting en betoog
B
een betoog en beschouwing
C
een beschouwing en activerende tekst
D
een activerende tekst en uiteenzetting

Slide 17 - Quiz

Wat staat er in de inleiding van een voor- en nadelenstructuur?
A
een vraag
B
een bepaald verschijnsel

Slide 18 - Quiz

Een interview heeft vaak een voor- en nadelenstructuur.


A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Wat doet een aspectenstructuur?
A
Inleiding introduceert het onderwerp, middenstuk beschrijft verschillende aspecten hiervan
B
Inleiding beschrijft een aspect, middenstuk legt deze verder uit
C
Inleiding noemt een verschijnsel,, middenstuk geeft voor- en nadelen
D
Inleiding geeft een stelling en middenstuk onderbouwt met argumenten

Slide 20 - Quiz

Wat staat er in het middenstuk van een aspectenstructuur?
A
antwoorden
B
argumenten
C
voor- en nadelen
D
aspecten van het onderwerp

Slide 21 - Quiz

Bij aspectenstructuur gebruik je argumenten
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Een tekst is gebaseerd op de aspectenstructuur. Wat is het schrijfdoel?
A
informeren
B
overtuigen
C
opiniëren
D
activeren

Slide 23 - Quiz

Bij een aspectenstructuur bevat het slot een
A
conclusie
B
samenvatting
C
afweging
D
de beste oplossing

Slide 24 - Quiz

Wat staat er in het slot van een argumentatiestructuur?
A
samenvatting
B
herhaling van de stelling

Slide 25 - Quiz

Hoe is een argumentatiestructuur opgebouwd?
A
Standpunt - Argumenten
B
Argumenten - mening
C
Standpunt-argumenten-samenvatting
D
Standpunt-argumenten-herhaling standpunt

Slide 26 - Quiz

Maken
Maak de opdracht 1-2-3-4-5-6-7

Blz. 42-49

Slide 27 - Slide