Een argument kan vóór het standpunt staan of achter het standpunt:
-Het aantal proefwerken loopt de spuigaten uit (argument), dus er moet minder getoetst worden (standpunt).
-Er moet veel minder getoetst worden (standpunt), want het aantal proefwerken loopt de spuigaten uit (argument).
Argumenten herken je aan signaalwoorden als: want, omdat, immers, namelijk en aangezien