Argumenteren - les 1

Argumenteren
Nieuw Nederlands - Hoofdstuk 2
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Argumenteren
Nieuw Nederlands - Hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Begin maken met Argumenteren

Slide 2 - Slide

Paragraaf 1 Standpunt en Argument
Doelen:
  • Ik kan onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten. 
  • Ik kan standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen herkennen en begrijpen.

Slide 3 - Slide

Standpunt
Als je ergens een standpunt over inneemt, geef je daar je mening over.

Met argumenten kun je:
- je eigen standpunt verdedigen
- het standpunt van een ander aanvallen

Slide 4 - Slide

Standpunt
  • De essentie van een overtuigende tekst is het standpunt. Daarom is dat vaak de hoofdgedachte van de tekst. 
  • Je vindt het standpunt soms in de titel of de inleiding. In het slot vormt het standpunt vaak de conclusie van de tekst.
  • Je herkent een standpunt aan signaalwoorden als: volgens mij, mijns inziens, in denk dat, mijn conclusie is dat, ik vind dat, we moeten,...

Slide 5 - Slide

Expliciet/impliciet
Het standpunt wordt niet altijd expliciet genoemd. Het kan ook impliciet (indirect) verwoord worden, bijvoorbeeld door een retorische vraag te stellen of een vergelijking te maken:
-Is het echt nodig om zoveel foto's op Instagram te plaatsen?
-Het transferbedrag voor die voetballer is 200 miljoen euro; alsof hij Messi of Neymar is!

Slide 6 - Slide

Feitelijk/waarderend
  • Om anderen te overtuigen van een standpunt, gebruikt een schrijver of spreker argumenten.
  • Als je je standpunt ondersteunt met een feitelijke uitspraak, noem je die uitspraak een feitelijk argument. Feitelijke argumenten kun je controleren op waarheid.
  • Als je je standpunt ondersteunt met een waarderend argument geef je aan dat je iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk vindt. Je geeft dus een waardeoordeel.

Slide 7 - Slide

Feitelijk/waarderend
Een waarderend argument moet vaak ondersteund worden, bijvoorbeeld met feiten:

Ik vind het niet goed dat er mensen zijn die zich niet laten vaccineren (stp), want ik vind dat respectloos naar je medemens (wrd. arg.), want met een vaccinatie bescherm je niet alleen jezelf, maar ook de mensen om je heen (feit).

Slide 8 - Slide

Plaats van argument
Een argument kan vóór het standpunt staan of achter het standpunt:
-Het aantal proefwerken loopt de spuigaten uit (argument), dus er moet minder getoetst worden (standpunt).
-Er moet veel minder getoetst worden (standpunt), want het aantal proefwerken loopt de spuigaten uit (argument).

Argumenten herken je aan signaalwoorden als: want, omdat, immers, namelijk en aangezien


Slide 9 - Slide

Onderbouwing
Een argument wordt vaak onderbouwd met een voorbeeld. De onderbouwing kan volgen na een signaalwoord als bijvoorbeeld, dat wil zeggen, denk aan, neem, ter illustratie, zo, zoals


Slide 10 - Slide

Oefenen

Slide 11 - Slide

Het Vechtdal College is een fijne school, want er werken veel aardige docenten.

Wat is het standpunt?
A
Het Vechtdal College is een fijne school.
B
Er werken veel aardige docenten.

Slide 12 - Quiz

Cijfers werken demotiverend, dus stop met het geven van schoolcijfers.

Wat is het standpunt?
A
Cijfers werken demotiverend.
B
Stop met het geven van schoolcijfers.

Slide 13 - Quiz

Ommen is een prettige stad om te wonen; er wonen veel gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 14 - Quiz

Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan. Reizen met het openbaar vervoer is een stuk beter voor het milieu dan autorijden.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 15 - Quiz

Het gratis downloaden van muziek moet strafbaar worden. De makers van muziek lopen nu miljoenen euro's mis aan auteursrechten.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 16 - Quiz

Tegenargument/weerlegging
Als je het niet met iemands argumentatie eens bent, kun je argumenten tegen het standpunt inbrengen en/of weerleggingen van de argumenten geven. 

Met een tegenargument ontkracht je een standpunt; met een weerlegging ontkracht je een argument.

Slide 17 - Slide

Tegenargument/weerlegging
Standpunt:            
Toetsen en cijfers geven werkt demotiverend.
Tegenargument
Daar staat tegenover dat formatieve toetsen wel nuttig zijn.
Weerlegging:        
Veel docenten doen niets met de formatieve toetsen, dus deze geven geen inzicht in de vaardigheden van een leerling.

Slide 18 - Slide

Benoem het standpunt:

Aangezien het beter voor het milieu is, zou iedereen met het openbaar vervoer moeten reizen.
A
het is beter voor het mileu
B
iedereen moet met het openbaar vervoer reizen

Slide 19 - Quiz

Benoem het argument:

De winkelier moet veroordeeld worden voor poging tot doodslag.
Je schiet toch niet iemand neer voor het stelen van een zak appels?
A
De winkelier moet veroordeeld worden voor poging tot doodslag.
B
Je schiet toch niet iemand neer voor het stelen van een zak appels?

Slide 20 - Quiz

Benoem het argument:

Marieke kwam nooit op de training en scoorde nooit.
Ze was geen aanwinst voor het team.
A
Marieke kwam nooit op de training en scoorde nooit.
B
Ze was geen aanwinst voor het team.

Slide 21 - Quiz

opdracht
Benoem de zinnen
(standpunt, argument, ...)

Slide 22 - Slide

Het is fijn dat de aarde opwarmt (1), want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (2). Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (3). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (4).

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Slide

Huiswerk
     H2 Argumenteren, paragraaf 1      
                                                     opdracht 1, 2, 4                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            


Slide 25 - Slide

Ingezonden brief

Slide 26 - Slide

Doelen
  • Ik kan adequaat reageren op een nieuwsfeit of artikel.
  • Ik kan hierbij mijn standpunt ondersteunen met relevante argumenten.
  • Ik kan mijn tekst aanpassen aan het publiek.
  • Ik kan zorgen voor variatie in woordgebruik.

Slide 27 - Slide

Ingezonden brieven
voorbeelden

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Je hebt 4 korte ingezonden brieven gezien.
Wat kun je nu zeggen over een
ingezonden brief (vorm/inhoud)?

Slide 33 - Mind map

Ingezonden brief
Soms lees je in een krant iets wat je zorgwekkend vindt of waarover je je opwindt. Dat kan een nieuwsfeit zijn of een artikel waarmee je het niet eens bent. Je kunt dan een ingezonden brief schrijven.

Zo'n brief schrijf je aan de redactie van de krant, maar let op: je wilt niet de redactie bereiken, maar de lezers van de krant. Zij vormen je publiek: je wilt hen overtuigen.

Slide 34 - Slide

Wat doe je als je reageert op een nieuwsfeit?

  1. Noem het nieuwsfeit waarop je reageert.
  2. Geef aan waarom je je daarover kwaad of ongerust maakt.
  3. Geef aan wat er volgens jou moet gebeuren of veranderen.

Slide 35 - Slide

Wat doe je als je reageert op een artikel waar je het niet mee eens bent?

  1. Noem het standpunt waar je het niet mee eens bent.
  2. Noem de argumenten die volgens jou niet kloppen (ga er niet op in).
  3. Geef je eigen tegenovergestelde standpunt.
  4. Geef betere argumenten voor dit standpunt.
  5. Ondersteun de argumenten.

Slide 36 - Slide

Ingezonden brief
  • Je schrijft minimaal drie alinea's (meer mag natuurlijk ook): een inleiding, een middenstuk en een slot. 
  • Boven de brief maak je een korte titel.
  • Onder de brief zet je je naam en woonplaats en de datum van schrijven.

Slide 37 - Slide

De inleiding

De inleiding trekt de aandacht van de lezer en introduceert het onderwerp van de brief: 
  •  Noem in de eerste zin het nieuwsfeit of het artikel waarop je reageert: de datum, de titel en – als het bekend is – de naam van de auteur
  • Vermeld de gebeurtenis of het standpunt waar je het wel of niet mee    eens bent.

Slide 38 - Slide

Geaardheid valt niet te vangen in lhbtiq+

Slide 39 - Slide

Het middenstuk
Geef aan waarom je je ergens kwaad over maakt (nieuwsfeit) of noem de argumenten die niet kloppen (artikel). Citeer de zinnen waarover je iets wilt zeggen; dan kan niemand later beweren dat jij iemands woorden hebt verdraaid.

Vertel waarom je het ergens wel of niet mee eens bent of geef aan waarom iets een probleem is. Geef minimaal drie argumenten voor jouw standpunt. Gebruik voor ieder argument een alinea.




Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Het slot
Geef aan wat er volgens jou moet gebeuren of herhaal nog een keer krachtig je mening. Het slot van de ingezonden brief bevat een pakkende afsluiting. 

Sluit af met je naam en woonplaats.

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Toon
Let op de toon van je brief. Je hebt drie mogelijkheden:
-zakelijk: je betoog maakt een degelijke indruk
-verontwaardigd: je kwaadheid tonen kan functioneel zijn
-ironisch: zo krijg je de lachers op je hand

Slide 44 - Slide

Taalverzorging
  • Je schrijft de brief zonder taal- en spelfouten en gebruikt de juiste leestekens.
  • Formulering:  zorg voor variatie in het woordgebruik.
  • Pas je toon aan bij het medium en publiek dat je kiest. 
  • Gebruik signaalwoorden en verwijswoorden correct.
  • Zorg dat iedere alinea een duidelijk herkenbare kernzin heeft.
  • Je verwoordt je mening en argumenten op een persoonlijke manier. 
  • Geen aanhef en slotgroet


Slide 45 - Slide

Opdracht

  • We lezen een artikel over de herinvoering van de dienstplicht
  • Noteer het standpunt of de gebeurtenis waar je het wel of niet mee eens bent of waar je je zorgen om maakt.
  • Noteer argumenten voor jouw standpunt.
  • Noteer wat er volgens jou zou moeten gebeuren.


Slide 46 - Slide

Opdracht
  • N.a.v. het artikel schrijf je een ingezonden brief van 200 – 300 woorden.
  • Inleiding: vermeld de gebeurtenis/het standpunt waar je het wel of niet mee eens bent
  • Middenstuk: leg uit waarom je het hier wel/niet mee eens bent
  • Slot: geef aan wat er volgens jou moet gebeuren 

                                                    

Slide 47 - Slide

De inleiding

De inleiding trekt de aandacht van de lezer en introduceert het onderwerp van de brief: 
  •  Noem in de eerste zin het nieuwsfeit of het artikel waarop je reageert: de datum, de titel en – als het bekend is – de naam van de auteur
  • Vermeld de gebeurtenis of het standpunt waar je het wel of niet mee    eens bent.

Slide 48 - Slide